Het doel van het eerste jaar van het INSIGNIA-onderzoek, 2019, was om een efficiënte en praktische methode te vinden om pesticiden, die door bijen opgepikt worden in de omgeving, in een bijenvolk te kunnen vaststellen. Daarvoor zijn pesticiden in bijenbrood, stuifmeel uit de stuifmeelval en twee niet-biologische “passive samplers”, de Beehold tube en de APIStrip onderzocht.
Een “passive sampler” is een voorwerp dat iets uit de omgeving oppikt, waarbij dat iets geen effect heeft op het voorwerp zelf, zoals bijvoorbeeld bij een regenmeter: de regenmeter zelf verandert niet door de regen maar meet wel hoeveel regen er valt. De Beehold tube is een buisje waardoor de bijen de kast binnenkomen. In het buisje zit een polyethyleenglycolstrip waaraan materiaal blijft hangen van op de bij en bijenpoten. De APIStrip is een plastic plaatje, gecoat met Tenax, een stof die pesticiden oppikt en vasthoudt. De APIStrip wordt midden in het volk tussen twee ramen gehangen.
De testen zijn uitgevoerd in Denemarken, Oostenrijk en Griekenland. In totaal zijn 310 APIStrips, 207 Beehold tubes, 197 bijenbroodmonsters en 182 stuifmeelmonsters geanalyseerd op pesticiden. Bij het analyseren is alleen gekeken of een pesticide wel of niet voorkomt (kwalitatieve analyse). Daarnaast is het stuifmeel uit de val met meta-barcoding, een nieuwe moleculaire (DNA) methode, kwantitatief geanalyseerd op herkomst van het stuifmeel, waarbij de onderlinge verhoudingen van het stuifmeel geanalyseerd werden.
De statistische analyse laat zien dat de APIStrip het meest effectief en stabiel is als het gaat om het aantal pesticiden dat gedetecteerd kan worden; in de APIStrip werden de meeste pesticiden gevonden. Bijenbrood was het tweede beste en in sommige gevallen even goed als de APIStrip. De Beehold tube was beduidend minder effectief. In het stuifmeel uit de stuifmeelval werden veruit de minste pesticiden gevonden. De tien opeenvolgende monsternames met steeds twee weken ertussen in de periode van mei tot september lieten zien dat er grote verschillen zijn tussen locaties van bijenstanden en de tijd van het jaar. Dit geeft het belang aan om bij biomonitoring van pesticiden met honingbijvolken op meerdere locaties en herhaald in de tijd te bemonsteren. Dit is ook de essentie van elke monitoring. Hoewel in dit onderzoek alleen gezocht is naar pesticiden, is het erg waarschijnlijk dat dit monitoringprincipe voor elke verontreiniging geldt.
In het Insignia-onderzoek werden in totaal meer dan 80 verschillende pesticiden in de bijenvolken aangetroffen die door de bijen bij het verzamelen van hun voedsel meegenomen zijn naar de kast. Varroa-bestrijdingsmiddelen, in vrijwel elk bijenvolk aangetroffen, vormden maar een klein deel van het totaal aantal gevonden pesticiden. De eerste resultaten van het onderzoek naar de herkomst van het stuifmeel leverden interessante bevindingen op. Pollendiversiteit is belangrijk voor de bijen. De resultaten bevestigen hetgeen in eerdere studies werd aangetoond: bijen prefereren planten die massaal in bloei staan om op te foerageren. De top 15 van de stuifmeeldiversiteit verschilt in het onderzoek van land tot land, maar in het algemeen werden de meeste soorten verzameld op niet-landbouwgewassen. Uitzonderingen daarop zijn de Rosaceae (rozenfamilie) en Fabaceae (vlinderbloemigen) die zowel in de natuur als in de landbouw voorkomen; bij de Rosaceae zijn dit bijvoorbeeld fruit en wilde bramen en bij de Fabaceae erwten en bonen aan de ene kant en klaver, wikke en brem aan de andere kant.
Alle resultaten van de statistische analyse van het INSIGNIA-onderzoek 2019 worden gepubliceerd in twee wetenschappelijke artikelen. Zodra deze artikelen verschijnen, zullen meer details worden gedeeld met de bijenhouders en stakeholders.
Meer informatie over het project kan je hier vinden of op www.insignia-bee.eu.