Menu

Platform voor samenwerking

Honeybee Valley wil het probleem van de bijensterfte aanpakken door samenwerking met diverse partners

Dubbelinterview met Pieter Van Ommeslaeghe en Jean-Luc Lamont, ex- en huidige voorzitter van het Toezichtcomité

Pieter Jean Luc

Begin 2018 rondde Pieter Van Ommeslaeghe (links op foto) zijn carrière als voorzitter van het Toezichtcomité af en gaf hij de fakkel door aan Jean-Luc Lamont (rechts op foto). Tijd om beide heren eens aan het woord te laten: Pieter over zijn voorbije functie en Jean-Luc over zijn toekomstvisie. Lees hier het volledige interview.

Pieter, hoe lang ben jij voorzitter geweest en hoe rolde je in die functie?

Pieter Van Ommeslaeghe (PVO): De voorgaande voorzitter, Christiaan Martens, was 12 jaar voorzitter toen hij in 2010, op ’t einde van het dan lopende programma, stelde dat hij graag zou stoppen eens dat programma afliep. Voordien werd het Toezichtscomité trouwens ook nog wel Controle- of Opvolgingscomité genoemd. Ik zat op dat moment al enkele jaren als waarnemer voor het departement Landbouw en Visserij in de vergaderingen van dat comité. En toen heeft de groep, onder leiding van Chris Dauw, aan mij gevraagd of ik die functie wou overnemen. “Want,” zei Chris, “gij zijt neutraal, objectief, of…”, enfin, de exacte woorden herinner ik mij niet meer. Ik denk wel dat ze iemand zochten die niet direct in de verenigingen stond, waar Christiaan Martens dat wel was Ik vond trouwens dat hij dat heel goed deed. De imkerij heeft mij dus gevraagd om voorzitter te worden, niet de overheid. Het programma was trouwens van in ’t begin iets van en voor en door de imkerij, en niet door de overheid. Er was steeds een ambtenaar die verantwoordelijk was en het opvolgde, maar die was er pas echt bij betrokken op het moment dat het nieuwe programma bij Europa moest ingediend worden. Later, vanaf het ogenblik dat de financiering ook vanuit ons departement kwam, kon die terecht stellen dat ”als wij de helft betalen en het kadert in ons beleidsprogramma, dan wordt de voorzitter iemand van het departement”. Het was logisch dat ik die functie bleef uitoefenen.

Jean-Luc Lamont (JLL): De imkerij heeft mij niet op die plaats gezet, ik ben door het departement in die functie geplaatst.

Dus het is u eigenlijk opgelegd om die taak over te nemen?

JLL: Ik volgde wel al een tijdje aan de zijlijn de imkerij op. Naast mijn andere opdrachten, o.a. in de biologische landbouw, zat ik ook de vergaderingen bij waar Stijn Windey…

PVO: (neemt over) Waarom zaten Stijn Windey, vervolgens Tsang Tsey Chow en dan Jean-Luc ook in de vergaderingen van het Toezichtscomité? Omdat zij de voortrekkers waren van het Praktijkcentrum Bijen. Zij zaten er als waarnemer, maar hadden beleidsmatig geen verantwoordelijkheid voor het programma zelf. Ter volledigheid,  er was in het Toezichtscomité ook steeds een ambtenaar aanwezig van het BIRB, dat verantwoordelijk was voor het toezicht van de uitgaven en de toekenning van de Europese subsidie.

Maar dat heeft dan toch te maken met het feit dat de financiering ondertussen anders gebeurt sinds de laatste campagne?

PVO: Ja, als het de ambtshalve aanduiding betreft. Sinds 2010 werd er in het programma echter reeds vermeld hoe de overleg- en opvolgingsstructuur die we creëerden er zou uitzien. Daarvoor was het aan de imkerij, ttz  aan de leden van het comité om uit te maken wie ze als voorzitter van hun comité wilden. En ’t is natuurlijk zo dat je de rol van projectleider of van controleur beter gescheiden houdt  van het voorzitterschap. Misschien zijn ze uit armoe bij mij terecht gekomen… (lacht)

JLL: Ik denk dat ze echt een objectieve en neutrale persoon zochten hé.

PVO: Het was toen natuurlijk nog een periode waarin het er hier veel…, euh…, geanimeerder aan toe ging (lacht). Ik, als ambtenaar, kon me daar boven zetten en zeggen “beste mensen…”

JLL: Dat is altijd uw sterkte geweest Pieter. Ik heb dat altijd goed gezien op de vergaderingen. Nu ook nog, jij kan er boven kijken, als de discussie uit de hand begon te lopen, kon je dat pareren en terugbrengen naar de essentie.

PVO: Dat was inderdaad iets wat ik als opdracht voelde. Deze groep een beetje meer tot rust brengen, zodat er meer samenwerking ontstond, meer vertrouwen in elkaar.

Dat brengt ons een beetje bij de volgende vraag: wat is eigenlijk de functie van de voorzitter van het Toezichtscomité?

PVO: Coördineren. Sturen. Op zich niet direct inhoudelijk, maar wij van het departement moeten wel zien dat wat hier gebeurt conform is met de regelgeving en strookt met het beleid. De Vlaamse  financiering door het departement is er maar gekomen omdat het programma paste binnen het actuele Vlaamse beleid. En de gevoeligheid van het kabinet spoort uiteraard met wat leeft in de  publieke opinie en de maatschappij. Tijden veranderen.

JLL: Het is ook een politiek item geworden hé. Bijen, bestuivers in het algemeen, daar krijgen wij veel parlementaire vragen over. In 2015 werden we overstelpt door vragen over bijensterfte. Het is zo dat wij of het kabinet niet zomaar die antwoorden uit onze mouw kunnen schudden, we hebben mensen op het terrein nodig. En dat is ook de taak van de voorzitter, voelspriet zijn voor het kabinet, zodat zij ook weten wat er op het terrein gebeurt. Dat was toen vooral ook de taak van jou Pieter, toen jij voorzitter was.

De parlementaire vragen in 2015, over de acties tegen de bijensterfte, dat was dan toch nog vóór de start van de nieuwe campagne?

PVO: Inderdaad, maar de vragen over die bijensterfte waren nooit gelinkt aan een campagne. Van zo snel het woord ‘bijensterfte’ in de pers verschijnt, vergaat de wereld. Of zo wordt het soms toch in de kranten gekopt. En dan ontstaat er een gevoeligheid. Wat echter ook een rol speelt, is dat de huidige minister Schauvliege zowel minister van landbouw is, dus bevoegd voor het bijenteeltprogramma, maar eveneens van natuur en omgeving, , en door die dubbele betrokkenheid krijgt zij ook haar vragen binnen.

Zijn de parlementaire vragen nu verminderd?

JLL: Dat is nu een beetje tot rust gekomen. Ook natuurlijk omdat de bijensterfte dit jaar vrij normaal was, 19%. ‘k Herinner mij de ronde tafel die we gehad hebben met de sector in 2015, dan waren er echo’s van 60% die rondgingen, wat later ontkend is. Er was ‘slechts’ 35% sterfte, wat ons nog steeds koploper in Europa maakte. Toen was het wel ’t moment om eens aan tafel te gaan zitten.

Jean-Luc, is er een persoonlijke toets die jij wilt geven aan de functie van Toezichtscomitévoorzitter?

JLL: Ik heb alle respect voor Pieter, maar ‘k denk dat ik meer ga inzetten op de technische kant van imkeren. Dat heeft ook te maken met het feit dat ik bezig ben met het Praktijkcentrum Bijen. Vanuit deze structuur wordt de Praktijkdag Bijen georganiseerd. In deze functie word ik bijvoorbeeld gevraagd om op het imkerscongres het panelgesprek te modereren. Het is absoluut niet leuk om als niet-expert voor een volle zaal experts te staan. Dus ik vind het heel belangrijk om daarin mee te zijn. Daarom wil ik ook beginnen met imkeren, zit ik heel veel zaken online op te zoeken. Ik denk trouwens dat dat de toekomst is. De KonVIB heeft een heel goeie website, maar dat is allemaal nogal sec.. De teksten die je op de site van de KonVIB vindt, geven een zeer goede basis, maar de imkers vragen meer. Mensen willen filmpjes zien. En de filmpjes die we nu ter beschikking hebben op YouTube zijn soms heel erg langdradig. Volgens mij is daar een niche om echt iets professioneels te maken; kort, krachtig, duidelijke boodschap, technisch. Dat is misschien iets voor Honeybee Valley.

Echt imkerstechnieken gaan aanleren via filmpjes is iets dat nu ook al in het programma staat…

PVO: Klopt, want communicatie is een veel belangrijker item geworden.

JLL: Ik zie daar ook een toekomst voor de imkerverenigingen, om aan die kapstok hun activiteiten op te hangen. Als ze dat niet doen, dan denk ik dat de internetgroepen wel eens een belangrijk deel zouden kunnen overnemen.

PVO: En op wetenschappelijke onderbouw hebben wij ook meer en vaker het accent gelegd. In de beginjaren zat er toch een grote dosis verenigingsleven in de programma’s. Maar uiteindelijk moeten de acties ook wetenschappelijk kloppen.

JLL: Dat is iets wat ook geldt voor onze voorlichtingscampagnes van het departement. Als wij een brochure willen publiceren, dan moet dat op elk vlak perfect in orde zijn. Vroeger waren we al tevreden als we een tekstverwerker en een printer hadden. Alles kon. Maar daarna kwamen de regels en. er werd ons een huisstijl opgelegd. Dan krijg je niet zomaar iets binnen de drie weken gepubliceerd, dat wordt een werk van jaren. Dan riskeer je door de feiten of door anderen voorbij gelopen te worden…

De transparantie is een heel sterk punt in het programma. Veel imkers weten nog steeds niet wat het programma inhoudt en wat er verwezenlijkt wordt.

POV: Soms denken mensen dat ze wat ze zoeken in hun schoot geworpen krijgen op café… Transparantie is iets waar ik altijd op gehamerd heb, je moet naar buiten komen en bewijzen dat je die subsidies verdiend hebt.

Is er, wat het project betreft, een evolutie doorheen de jaren?

PVO: Er is een duidelijke evolutie geweest. Het is de eerste jaren, ver voor mijn tijd, begonnen met de vraag hoe we een infrastructuur konden creëren. En dan heeft men de educatieve en experimentele bijenstanden opgezet. Dat was toen nog nationaal, ergens in 1996-1997. Die afspraken zijn toen gemaakt, met het accent op die technische bijstand.

En toen zaten al de verschillende imkersverenigingen bijeen in de vergaderingen van het Toezichtscomité?

PVO: Ja, maar ik weet dat er in die beginperiode momenten zijn geweest dat men er iemand van het kabinet moest bijzetten, die er moest op toezien dat de kalmte bewaard bleef of er was dat jaar geen bijenteeltprogramma. Het liep niet altijd even gemakkelijk.

En wat zorgt er voor dat het nu toch wel wat vlotter loopt?

PVO: Allicht het gezond verstand, en de noodzaak voelen met de inspanningen en middelen zo efficiënt mogelijk om te gaan. Misschien was een neutrale voorzitter een hulp, ik weet niet of dat meespeelde. Men is nu, met de gewijzigde financiering, natuurlijk meer verantwoording schuldig. Zowel Europa als het Vlaams Parlement kijken mee over de schouder. Maar ook binnen het Toezichtscomité is de evolutie tot beter samenwerken en elkaar inzage geven in wat men aan het doen was er langzaam aan gekomen. Oorspronkelijk was het toch meer van elk voor zich. en werden alle uitgaven getoetst aan de interne regel één derde financiering voor AVI en VNIF en twee derden voor de KonVIB. Een paar jaar terug was er nog een heroplevende discussie in verband met wat komt aan wie toe, en op welke basis. Maar als het om de ledenaantallen ging, wou men toch niet zo transparant zijn in die cijfers. Dergelijke fricties zijn gelukkig verleden tijd, en dat komt mede en vooral door projectmatig te gaan werken. De educatieve bijenstanden zijn er nog, maar ze krijgen niet meer d’office zoveel aan een verdeelsleutel van… Het komt er nu op aan wat voor rol ze spelen in het project.. Een belangrijke aanzet tot die gewijzigde benadering was ook het feit dat we na afloop van de vorige programma’s bijeengezeten hebben en gezegd hebben ‘laat ons nu toch de moed hebben om te kijken wat we gerealiseerd hebben, bekijk dat eens kritisch’. Die geest om op die manier objectief, wetenschappelijk maar ook beleidsmatig achterom te kijken, dat waren de verenigingen niet gewoon. En tot slot spelen externe factoren ook mee, want sinds de nieuwe Europese regelgeving moet iedereen zijn acties verplicht evalueren. Ook het Vlaamse financieringsbesluit legt trouwens een verantwoording van de uitgaven op.

Die reflectie was er vroeger niet?

PVO: Nee, dat was veel minder. Toen was het eerder van ‘we hebben het gedaan, we hebben ons geld besteed, ’t is goedgekeurd door het BIRB en nu hop naar het volgende’.

JLL: Ik denk dat we hier ook niet mogen voorbijgaan aan de rol van Honeybee Valley en professor Dirk de Graaf, die toch veel werk op z’n schouders neemt. Die ook aan onze kant van de tafel zit, als blok van objectiviteit dan. En hij is heel erg aanvaard binnen de imkerij omwille van zijn expertise. Het feit dat hij zo’n programma uitschrijft, maakt het niet meer nodig om er nog veel ruzie over te maken. Hij schrijft dat uit in grote lijnen, er wordt over gediscussieerd, er worden puntjes weerlegd, aan toegevoegd en goedgekeurd, en zo ben je uiteindelijk in staat om op relatief korte tijd een programma op tafel te leggen.

Wie schreef dan vroeger dat programma?

PVO: In het verleden was dat professor Frans Jacobs die dat deed, in overleg met  professor Octaaf Van Laere. Christiaan Martens, en later ik, zorgde ervoor dat het document de vereiste redactionele vorm kreeg en beleidsmatig iets was waarmee je naar buiten kon komen. Omdat Europa slechts nationale programma’s erkent, moet in het gezamenlijk Belgisch document ook het Waalse programma ingepast worden. Je mag bovendien niet vergeten dat er altijd in de voorwaarden van de Europese regelgeving heeft gestaan dat programma’s tot stand komen in overleg en samenspraak met de imkerij. Eén instelling of één prof mag zoiets dus niet autonoom schrijven. Het moet altijd afgetoetst, overlegd, besproken, gedekt worden door de imkerij in zijn algemeenheid, zijnde de representatieve verenigingen. Dat element moet je altijd in acht blijven nemen, het werk moet gezamenlijk gebeuren.

JLL: De kunst is om op zo’n coördinatieteamvergadering een aanvaardbaar canvas op tafel te leggen, dat lijkt me een goeie start om te vertrekken.

PVO: Ik heb nog geweten, en ik vond dat positief, dat men in 2012 een openbare oproep deed naar de imkerij, naar verenigingen en zelfs naar individuen, waarbij men vroeg wat men in het volgende programma wou zien. Maar goed, je hebt een programma, ’t is dus niet dat het volgende programma volledig los kan gezien worden van het vorige. Een aantal dingen lopen automatisch door. Je rijdt op rails in een bepaalde richting, maar je moet er wel voor zorgen dat je wissels hebt, en die waren er vroeger misschien iets te weinig. Omdat je bij het opstellen van zo’n programma toch moet weten waar je naar toe wil gaat, met welke visie  moet je dat wel projectmatig vastleggen. ’t Heeft zijn voor- en nadelen.

Nu keert het twee, soms drie keer terug naar de sector en krijgen zij de kans om daar aanvullingen of opmerkingen te geven. Helaas krijg je dan vaak opmerkingen die niet in de lijn van het programma liggen.

PVO: Bij het opmaken van een programma wordt er inderdaad een aantal keer overlegd en teruggekoppeld met de verenigingen. Maar uiteindelijk moeten wij tot een coherent geheel komen, wetende ook dat de budgetten beperkt zijn. Jean-Luc en ik hebben al vaak mails en telefoon gekregen van imkers of groepen imkers of zelfs burgers die zich betrokken voelen die eigen voorstellen hebben om in het programma opgenomen te worden,  waarbij  dan direct de vraag naar geld gesteld wordt. Maar met zaken  zoals de tuin vol bloemen inzaaien kan je geen beleidsmatig project mee gestalte geven. Anderzijds, en Jean-Luc heeft dat zien evolueren, is het niet zo dat een goedgekeurd programma waarbij de projecten vastliggen een rigide blok moet zijn. De laatste jaren  heeft het Toezichtscomité ook in de loop van het programma meer oog of oor voor de momentele noden en vragen vanuit de sector. Vinden wij er er financiering voor, dan kan daar over gesproken worden. De imkerij krijgt op die manier nog een eigen insteek.

Was de honinganalyse een praktische vraag van de imkerij?

PVO: Als maatregel stond die al bij aanvang in de actiepunten die Europa naar voren schoof. De honinganalyses zijn steeds een wezenlijk onderdeel geweest van de Vlaamse programma’s, met een verschillende invulling. Een van de belangrijkste verdiensten van de honinganalyse is dat zij een van de pijlers van de Gids voor goede bijenteeltpraktijken, met de autocontrole is geworden.

JLL: De vragen die ik van de sector krijg, kan ik in twee thema’s opdelen: varroa-resistente rassen en voedselvoorziening. Een heleboel vragen over bloemen inzaaien. Wat kunnen we doen? Kan je daar geen project op stimuleren? En akkerranden en zo, maar dat valt een beetje uit het bestek van het bijenteeltprogramma. Maar die selectie naar varroa-resistente rassen is wel belangrijk, en daar zijn we ook mee bezig. Maar ’t gaat breder dan waar we mee bezig zijn. Superieure koninginnen worden in de koninginneteelt geselecteerd op basis van prestatie-indicatoren, en ik hoor waaien dat er al heel wat basis van resistente volkeren is in Vlaanderen, maar veel zit bij kleine groepjes imkers en kleine verenigingen. Zeer transparant is dat niet. Als we daar echter een greep op kunnen krijgen, als we daar iets mee kunnen doen, denk ik wel dat er vooruitgang kan gemaakt worden. Het is mij ook nog altijd niet echt duidelijk in hoeverre het een sterkte of een zwakte is van onze imkerij dat ze zo vastgepind zijn op Carnica, op Buckfast en nu krijg je daar nog de zwarte bij, maar er is geen enkel ras die voor alles goed is… Elk ras heeft z’n specialiteit. Eigenlijk zou je toch ergens een ultieme plaatselijke bij voor verschillende locaties moeten verkrijgen. Ik denk dat we daar sowieso naar toe gaan hoor, ook al is iedereen met z’n eigen ras bezig. Maar die kruisingen heb je toch, die bruidsvluchten houd je niet tegen. Het raszuiver houden van de rassen is volgens mij weinig zinvol en geen goeie zaak.

Zijn er aandachtspunten voor verbetering van het project zelf?

JLL: Een aandachtspunt heb ik al even aangeraakt, dat is de samenstelling van de groep. We zitten nu met die structuur van de imkerverenigingen, maar ik vind dat die structuur niet langer de imkerij voldoende vertegenwoordigt. Er zou ook een plaats moeten zijn voor de kleinere verenigingen die bezig zijn met natuurimkeren bijvoorbeeld. Bijenliefhebbers, en dat zijn niet noodzakelijk imkers, sluiten zich niet langer perse aan bij een imkervereniging. Er zijn ook ander groeperingen die dan eventueel meer bij hun hobby aansluiten. Ik wil daar ten eerste zicht op krijgen en daarna werken om die contacten te leggen. Maar werkelijk alle verenigingen lopen door elkaar, ergens hebben die een doorsnede met gemeenschappelijke leden.

Op welke basis ga je dan de groep samenstellen? Wie wordt op welke basis aangesteld?

PVO: Die discussie hebben we hier ook al gevoerd. Europa zegt ‘de representatieve bijenteeltverenigingen’, wij zeggen dat ook in onze titel. En dan kreeg ik plots een kritisch telefoontje: ‘Mr. Van Ommeslaeghe, wil jij eens uitleggen hoe je representativiteit definieert?’., Tot nu toe heeft men zich daarvoor altijd gericht naar de grote traditionele verenigingen rekening houdend met hun ledenaantallen. Maar wat eveneens van belang is, is dat wie meedenkt bij het uitstippelen van het programma, ook mee aan tafel moet zitten bij het opvolgen van het programma. Dat is de uitdaging voor het comité en de voorzitter om te kijken hoe je dat opentrekt.

JLL: Dat is een opdracht op lange termijn.

PVO: Je moet natuurlijk opletten dat je een groep hebt die nog kan samenwerken, en niet enkel begaan is met de eigen visie.

JLL: Dat is het gevaar. We hebben nu een goeie groep, die zeer constructief met elkaar praat. We behalen resultaten, we kunnen goeie resultaten voorleggen. Maar we krijgen wel de hete adem van Europa in de nek. Die eisen namelijk dat die gebondenheid met de sector er moet zijn. En dan ben ik het naar de geest van het programma aan onszelf en aan onze werkgever, de overheid, verschuldigd om er voor te zorgen dat die representativiteit zo groot mogelijk is. Momenteel zijn we er nog niet. Ik heb meer mogelijkheden dan Pieter in zijn tijd, ik heb ook het Praktijkcentrum Bijen waarmee ik kan voelen en waarmee ik in dialoog kan gaan met verschillende groepen die niet in het Toezichtscomité zitten… Van daaruit kunnen dingen gaan groeien denk ik.

Wat is eigenlijk de link met het Praktijkcentrum Bijen?

JLL: De link is eigenlijk gewoon dat dat dezelfde mensen zijn. Het Praktijkcentrum Bijen is indertijd opgericht vanuit de overheid. In het kader van de Praktijkcentra Dieren vonden ze dat er ook één voor bijen moest zijn, met een expert vanuit de voorlichting die dat opvolgde, die dan ook de parlementaire vragen kon beantwoorden. Maar het Praktijkcentrum Bijen is heel lang een lege doos geweest, zeer moeilijk om dat inhoud te geven. Nu met die Praktijkdag heb ik het gevoel dat we toch iets structureel in handen hebben om vanuit het Praktijkcentrum Bijen aan tafel te zitten. En natuurlijk, het Praktijkcentrum Bijen gaat breder dan het Toezichtscomité. Het Toezichtscomité behandelt het Vlaams Bijenteeltprogramma. Het Praktijkcentrum Bijen heeft de vrijheid om van alles te behandelen daar buiten, alleen hebben ze geen budget. Maar dat hebben we ook opgelost. Door het feit dat de mensen hier ’s morgens zitten voor de vergadering van het Toezichtscomité, zorgen we voor een broodje ’s middags. We vergaderen efkens door in de namiddag, en we hebben een vergadering.

PVO: We brengen er dan wel wat extra mensen bij.

JLL: Externe experts die dus niet bij het Toezichtscomité betrokken zijn, kunnen we bij het Praktijkcentrum Bijen betrekken. Maar het is niet enkel de samenstelling. Het Toezichtscomité kadert binnen het programma, en het programma kadert binnen een Vlaamse en vooral Europese regelgeving. De andere bestuivers vallen bijvoorbeeld uit de boot. Je zit met een heel concreet beperkend kader.

Kan je je als voorzitter actief mengen in het debat?

PVO: ’t Is moeilijk. Want op een ander vlak speel je wel een actieve rol. Toen Europa zijn reglementering herschreef heb ik actief deelgenomen aan het debat over de voorstellen. Je bent niet enkel hier voorzitter, je bent ook het kanaal naar het departement, en ook naar Europa. Iets wat bijvoorbeeld niet rechtstreeks tot het Toezichtscomité behoort, maar direct gelinkt is het programma, is de monitoring van de bijenvolken. Dit was een nieuwe verplichting van Europa om voor de steun in aanmerking te komen. Toen heb ik samen met de Waalse collega alle Belgische imkerij-verenigingen in Brussel bijeengebracht, om dat systeem uit te werken.. Eigenlijk hebben we iedereen voor het  feit gezet, ‘dit is de opdracht, en als we dat niet overeen komen, dan komt er geen geld meer’. Zo is dan de algemene jaarlijkse bevraging via de lokale verenigingen in het leven geroepen.

JLL: Dat was dan nog eens een erfenis waarbij mijn bedje gespreid was hé, ik moest de discussie niet meer voeren.

PVO: Dat is voor de ganse imkerij een nogal drastische eis geweest. Wij vroegen een vorm van transparantie, die men niet gewend was. En je ziet daar soms nog aarzeling in. Maar alles beschouwd, vind ik dat wij In Vlaanderen goed presteren, zowel qua monitoring als qua werking van het Toezichtscomité,  en denk ik dat we aan onze Waalse collega’s eigenlijk een nuttig voorbeeld hebben kunnen geven. Want voordien hadden zij niet zo’n systematische opvolging met hun sector van hun programma, en daar willen ze nu toch naar verluidt naar toe. Men voelt dat het niet anders kan. Dat geldt ook voor de,  monitoring, waarvoor wij toch iedereen hebben meegekregen, juist  omdat we hier samenzitten. Er is kortom met de jaren meer begrip voor elkaar ontstaan, en men heeft tegelijkertijd meer vertrouwen in elkaar gekregen. Daarin zijn we toch grote stappen vooruitgegaan.

JLL: We hebben veel mijlpalen genomen.

PVO: Men is alleszins niet enkel achter zijn eigen vlag en fanfare blijven lopen.

JLL: Ik denk dat het vooral een kwestie is van elkaar kennen en het vertrouwen dat daardoor groeit.

Is de openheid die er nu naar het grote publiek is een gevolg van het feit dat er ook financiering aan de Vlaamse Overheid is gevraagd?

PVO: Daar waren wij al mee bezig, want wij voelden dat dat nodig was. Maar De Vlaamse overheid vond het uiteraard belangrijk dat de resultaten van haar subsidiering nuttig en zichtbaar zijn voor de maatschappij. Terugkomend op die financiering,  voordien moest je alleen aan het einde van de rit bewijzen dat iedere betaling fifty-fifty was. I Iedere vereniging had dan de opdracht om zijn eigen zoektocht te voeren naar overheidssteun, onder diverse vormen maar vooral gesubsidieerde tewerkstelling.. Dat was iets dat niet houdbaar was. Dirk de Graaf heeft dat aan het kabinet heel duidelijk gemaakt: het bijenteeltprogramma zal ineenzakken want die vorm van financiering verwatert, die kan niet efficiënt meer ingezet worden. Er is al voor de helft vastgezet wat in dat soort van overheidssteun zit, en die kunnen wij niet voor onszelf kaderen binnen het project. Met de Vlaamse financiering is die zekerheid en die integrale inzet er wel.

JLL: Wat er zeker ook nog te vermelden is, is dat wij op Europees geld weinig invloed hebben; dat komt van bovenaf. Maar ’t feit dat Vlaanderen voor iedere Europese euro er een Vlaamse euro naast legt, heeft ook veel met je werk als voorzitter van het Toezichtscomité te maken. Want jij bent naar Brussel geweest, jij hebt aan ’t kabinet uitgelegd wat de problematiek binnen de sector was. En ook de parlementaire vragen, als ’t kon hebben we daar samen aan gewerkt, om Brussel duidelijk te maken dat er iets moest gebeuren.

PVO: Uiteindelijk heeft ’t kabinet zelf ook gezien dat het voor hen een opportuniteit was om te zeggen: ‘kijk een keer, we hebben hier een degelijk en volledig uitgewerkt programma uit de sector, gedragen door de sector, voor de sector’.

JLL: Zo is dat, en ik wil er zeker aan toevoegen dat ik dit een zeer boeiende sector vind. Ik vind het zelf verslavend om informatie in te winnen.

PVO: Ik heb dit altijd zeer graag gedaan. Je bevindt je als voorzitter in een bevoorrechte situatie: je werkt beleidsmatig mee, maar tegelijkertijd zie je ook duidelijk resultaat van het werk dat je doet. Als voorzitter van het Toezichtscomité zit je niet alleen van voor in de cabine die alles bestuurt, je ziet ook al de rest, en dat maakt het een uiterst boeiende job!

We willen u, Pieter, vanuit Honeybee Valley en alle leden van het Toezichtscomité van harte bedanken voor uw inzet de voorbije jaren. We weten dat u wilt gaan imkeren, en wensen u dan ook veel succes, zowel hierin als in het genieten van uw pensioen. Uiteraard wensen wij u, Jean-Luc, ook heel veel succes en werkvreugde in uw job als voorzitter van het Toezichtscomité. Bedankt heren voor dit gesprek!

Fotodonatie

Doneren

Zoeken

Doorzoek onze website

Archieven

Newsflash archief

Nieuws archief