Menu

Platform voor samenwerking

Honeybee Valley wil het probleem van de bijensterfte aanpakken door samenwerking met diverse partners

Vergadering Duitse koninginnentelers helemaal in het teken van de darrenpopulatie

Grafiek Buechler Varroainvloed

Op 4 november 2017 vond de Arbeitstagung der Zuchtobleute und Züchter (jaarlijkse bijeenkomst van Duitse koninginnentelers) plaats in Veitshöchheim.
Meer dan 200 imkers kwamen samen in het Fachzentrum Bienen, deel van het Bayerische Landesansalt für Weinbau und Gartenau. Darren stonden dit jaar centraal op deze goed gevulde en leerrijke dag. Het ging onder meer over darrenverzamelplaatsen, het opstellen van darrenvolken, darrenteelt, het nut van één-dar-bevruchting en de cryoconservatie van sperma.

Naar goede gewoonte werd de dag ingeleid en voorgezeten door Friedrich-Karl Tiesler, een autoriteit op het vlak van koninginnenteelt, selectie en kunstmatige inseminatie. Waar meestal een studiedag dient om te etaleren wat de wetenschappers de laatste jaren allemaal ontdekt hebben, werd deze keer gestart met de vraag « Wat weten we NIET over darren ». Prof. dr. Nikolaus Koeniger ging hierbij dieper in op het mysterie van darrenverzamelplaatsen. Al vele decennia worden deze bestudeerd. Jaar na jaar vliegen de darren in de zwermmaanden naar bepaalde plaatsen, waar vervolgens ook de jonge koninginnen naar toe komen en, als alles goed gaat, bevrucht worden door een twintigtal darren. Het blijft echter een mysterie hoe de bijen deze plaatsen in het luchtruim bepalen. Aardmagnetisme, thermiek, landschapselementen, wateraders, temperatuur… geen van deze kan aangebracht worden als bepalende factor voor een darrenverzamelplaats. Dr. Gabi Lahnen heeft in Malawi op een uitgestrekt plateau gezocht naar darrenverzamelplaatsen. Maar niet gevonden. Bleek dat de darren eigenlijk overal te vinden waren en met koninginnenferomonen binnen korte termijn overal in hoge concentratie konden samengebracht worden. Wel werden op verschillende locaties, zonder gebruik van feromonen, hogere concentraties aan darren waargenomen dan op andere locaties. De vraag kan dan ook gesteld worden of het niet de darren zijn die elkaar aantrekken en zo aggregaties vormen in de lucht. Waarbij niet de locatie de darren lokt, maar een zichzelf versterkend effect optreedt van darren die tot elkaar aangetrokken worden.

Prof. dr. Nikolaus Koeniger is op zoek gegaan naar de « kritische massa » : Hoeveel darren zijn er dan nodig om een stabiele darrenverzamelplaats tot stand te brengen. Bij het loslaten van 1.000 gemerkte darren uit één bijenvolk bleken deze zich zo sterk te verspreiden dat ze na korte tijd niet meer terug te vinden waren. Dit aantal bleek duidelijk te laag. Door het opstellen van meerdere darrenvolken kon Koeniger aantonen dat wanneer er 10.000 extra darren in de omgeving werden losgelaten, de 1.000 gemerkte darren wel terug te vinden waren in een stabiele darrenverzamelplaats samen met de 10.000 andere. Dit kan dus aangenomen worden als een minimale hoeveelheid.

Recent heeft Prof. dr. Jean-Christophe Sandroz (Centre national de la recherche scientifique, France) aangetoond dat darren inderdaad afgaan op feromonen van andere darren en zo aggregaties vormen.

Dr. Gudrun Koeniger haalde vervolgens aan dat niet alle darrenvolken een gelijke bijdrage leveren bij de bevruchting van koninginnen. Uit sommige volken slagen darren er nauwelijks in een koningin te bevruchten. Darren uit andere volken zorgen dan weer voor het grootste deel van de aanparing. Natuurlijk is er de grote concurrentie bij de darren om met de snelvliegende koningin te kunnen paren die ervoor zorgt dat minder vitale darren niet tot paren komen. Maar er is meer dan dat. Voldoende voedsel, een goede verzorging en juiste temperatuur in het bijenvolk zijn van groot belang voor de vitaliteit van de darren en hun spermakwaliteit. In een omgeving met voldoende dracht en stuifmeel kan gerekend worden op 2.000-2.500 darren in een bijenvolk van 40.000 werksters (Weis 1962, Winston 1987). Doorheen de dag kwam dit cijfer meerdere malen terug. Dr. Koeniger voegde er aan toe dat van de hoeveelheid opgebouwde darrencellen in een volk er telkens slechts 40% belegd is. En men moet rekenen dat hiervan slechts de helft van de darren ook daadwerkelijk uitloopt. Daarenboven wordt slechts 1/2de van de uitgelopen darren geslachtsrijp (Connor 2008). Deze hoge graad van selectie in de darrenpopulatie werd ook door dr. Ralph Büchler uit de doeken gedaan :

In de natuur zal een volk zich in het voorjaar in twee splitsen door middel van een zwerm. Gemiddeld zal één van deze volken het jaar erna ten onder gaan.

Selectiegraad : 2 → 1 = 50%

Van 20 gekweekte koninginnen zullen er slechts 2 bevrucht geraken en een volk leiden. Selectiegraad : 20 → 2 = 10%

Van 20.000 geboren darren zullen er slechts 40 paren met een koningin:

Selectiegraad : 20.000 → 40 = 0,2%

Deze hoge selectie bij de darren is van groot belang in de evolutie naar varroaresistente bijen. Darren die verzwakt zijn door een (hoge) varroainfestatie zullen niet fit genoeg zijn voor een natuurlijke paring van de koningin. Darren uit gezonde varroaresistentie volken vertonen naast een grotere fitheid ook bij de paring een grotere graad van effectieve coppulatie en overdracht van sperma. Daarenboven is het sperma van een hogere kwaliteit en vitaliteit. Deze techniek van de natuur om bijen te laten evolueren bij nieuwe stress-factoren (in dit geval varroa) wordt door KI genegeerd, omdat de imker zelf bepaalt welke darren hij neemt om het sperma af te tappen.

Andreas Fuchs heeft uit de doeken gedaan hoe een landbevruchtingsstation georganiseerd wordt. In het kort komt het erop neer dat in een straal van 7,5 km enkel bijenvolken van de geselecteerde linie mogen staan. Hierond houdt men nog 2,5 km bufferzone zonder enig bijenvolk. Verder gaf hij ook nog volgende cijfers mee :

Voor X opgestelde koninginnen zijn Y darrenvolken nodig :

X (aantal opgestelde koninginnen)

Y (aantal opgestelde darrenvolken)

50

4-6

100

6-8

250

8

500

12

Grafiek Buechler Varroainvloed

Weergave van de negatieve invloed die een varroainfectie heeft op de paring bij honingbijen. Uit de voordracht van Dr. Büchler.

In de namiddag werden de voor- en nadelen van één-dar-inseminaties besproken. A. Hoppe deed de genetische achtergrond uit de doeken. En gaf meteen ook aan dat één-dar-bevruchte koninginnen voor de doorsnee imker niet aan te raden zijn. Door de beperkte hoeveelheid sperma gaan ze slechts één seizoen mee (maximaal). Doordat de werksters allemaal hetzelfde genetisch materiaal hebben zijn de volkens in de praktijk zeer zwak en gevoelig. Bij natuurlijke paring zorgen de verschillende werkstergroepen immers voor een complementair effect. Het is bijvoorbeeld voldoende dat één werkstergroep sterk hygiënisch gedrag vertoond om het hele volk hygiënisch te houden. Dit is opnieuw een sterk argument om natuurlijke lokale paring te verkiezen boven KI (typisch wordt de koningin bij KI met sperma van 8 darren bevrucht) en zelfs boven eilandbevruchte koninginnen (alle darrenvolken komen uit 1 lijn en zijn genetisch zeer nauw verwant). Bij natuurlijke paring met 20 darren zullen de 20 werkstergroepen hun eigen specialiteit vertonen en bijdragen aan het welzijn van het bijenvolk in zijn geheel.

Dr. R. Büchler ging hierop verder door aan te tonen dat één-dar-bevruchte-koninginnen wel bruikbaar zijn om bepaalde kenmerken te versterken en kenbaar te maken. Bijvoorbeeld kan men op zoek gaan naar bijen die Varroa Sensitive Hygiene (VSH) vertonen. Bij koninginnen die met één (of een beperkt aantal) darren geïnsemineerd worden, kan dit gedrag veel makkelijker herkend worden. Omdat elke bij dit gedrag al dan niet zal vertonen.

Indien men vervolgens dit gedrag wil vastleggen in het genetisch materiaal van de nakomelingen is het opnieuw nuttig om met sperma van darren uit deze groep de koningin te bevruchten.

Samengevat kunnen we zeggen dat de organisatoren ons aangenaam verrast hebben met een programma dat een ganse dag vulde en enkel in het teken stond van de darrenpopulatie.

Referenties :

Weiss K. (1962) Untersuchungen über die Drohnenerzeugung im Bienenvolk. Arch. Bienenkd. 39:1–7.

Winston M.L. (1987) The Biology of the Honey Bee. Harvard University Press.

Connor, L. J. (2008) Bee Sex Essentials. New Haven: Wicwas Press, pp 128.

Fotodonatie

Doneren

Zoeken

Doorzoek onze website

Archieven

Newsflash archief

Nieuws archief