Bijen en wespen - een kennismaking
Inleiding
Bijen en hommels nemen door hun veelvuldig bloembezoek een belangrijk deel van de bestuiving van planten voor hun rekening. Zo zijn 33% van de landbouwgewassen en 67% van alle plantensoorten afhankelijk van bijen voor hun voortbestaan. Géén bestuiving zorgt voor het verdwijnen van deze planten en een ondermaatse bestuiving zorgt voor slechte vruchtzetting. Dit is bijvoorbeeld duidelijk zichtbaar bij appels. Indien de bloemen onvoldoende bestoven zijn, vormen zich minder pitjes in de appel en krijgt deze ook geen mooie ronde vorm. Zelfs die vervelende wespen zijn ook voor ons van belang. Doordat ze op zoek gaan naar andere insecten, rupsen, spinnetjes... om hun larven mee te voeden, houden ze de hoeveelheid ongedierte laag. Hierdoor zal bijvoorbeeld minder schade aan gewassen door rupsen optreden.
Maar wat maakt nu de bij een bij en de wesp een wesp. Er zijn duidelijke verschillen tussen de vele soorten vliesvleugeligen. Verschillen die voor velen niet gekend zijn, met als gevolg dat de bij al snel eens voor een wesp wordt gehouden en tegen de vliegenmepper belandt. In deze brochure gaan we dieper in op de verscheidenheid binnen deze familie en hun belangen voor de natuur.
Zandbij (Andrena species) (© Henk Wallays)
Taxonomie
Bijen en wespen behoren tot de angeldragers (Aculeata), een afdeling onder de vliesvleugeligen (Hymenoptera). Die danken hun naam aan hun flinterdunne, meestal doorzichtige vleugels. De orde van de vliesvleugeligen is verder opgedeeld in twee onderorden: Apocrita en Symphyta. De angeldragers, samen met insecten die eitjes leggen in planten door middel van een legboor (Parasitica), behoren tot de Apocrita en vertonen de typische insnoering van het achterlijf (de zgn. wespentaille). Deze ontbreekt echter bij de Symphyta (blad-, hout- en halmwespen). De vorming van een angel om te steken wordt gezien als een belangrijke stap in de evolutie naar sociaal gedrag bij insecten. Dergelijk efficiënt afweersysteem wordt bij weinig andere invertebraten (ongewervelden) waargenomen. Van dit verdedigingsmechanisme maken de zweefvliegen duchtig gebruik door hun uiterlijk aan te passen tot lookalike van bijen, wespen en hommels: de ‘wannabees’ (zie verder).
De wespen zijn samen met de mieren onderverdeeld onder de superfamilie Vespoidea, terwijl de bijen onder de Apoidea geclassificeerd worden. Binnen deze brede groep van bijen, kan je de honingbijen en de hommels terugvinden onder de familie Apidae. De overige families binnen de Apoidae omvatten de meeste solitair levende bijen.
Complexer worden van socialiteit
Gehoornde metselbij (Osmia cornuta)
De meerderheid van de insecten leeft alleen (solitair) en gaat enkel tijdens het paringsseizoen een korte relatie aan met één of meerdere soortgenoten. Dit is ook zo bij bijen, al leven sommigen onder hen in tijdelijke of langdurige sociale groepen. Deze (meer gesofisticeerde) vorm van samenleven wordt een kolonie genoemd. Onder de bijen en de wespen vinden we zowel solitaire als sociale soorten terug, met hiertussen allerlei variaties in socialiteit. De overgrote meerderheid van de bijen leeft levenslang solitair, behalve tijdens de paringsfase. Minder dan 15% leeft in kolonie.
Insecten die kolonies vormen of in samenlevingsverbanden leven, vinden we terug in verschillende orden en families. De familie met het hoogst ontwikkelde sociaal gedrag is de Apidae, met hommels en honingbijen. Het voorkomen van vele vormen van socialiteit betekent dat in de evolutionaire geschiedenis van insecten verscheidene pogingen werden ondernomen om kolonies te vormen. Dit gebeurde steeds in kleine stappen waarvan tussenstadia kunnen teruggevonden worden onder de verschillende bijensoorten (zie ‘Van solitair naar eusociaal’).
Van de ongeveer 20.000 beschreven bijensoorten op aarde, bevat de groep met de hoogst sociaal georganiseerde bijen het minst aantal soorten. Zo telt men onder de hommels 263 soorten, onder de angelloze bijen iets meer dan 510 en de zeer sociale honingbijen omvatten slechts 9 soorten.
Honingbij koningin met haar hofhouding
Van solitair naar eusociaal: tussenstadia in socialiteit
- subsociaal: moeder zorgt voor nakomelingen en sterft wanneer nakomelingen volwassen zijn;
- communaal: zelfde generatie deelt het nest. Zoals in een appartementsgebouw zijn er gemeenschappelijke ruimten (met eenzelfde nestingang), maar elk individu leeft in een aparte ruimte. Er is geen samenwerking tussen de vrouwtjes. Zo vormt Andrena ferox, de eikenzandbij, communes waarbij verschillende vrouwtjes dezelfde holte bewonen, elk in hun eigen cluster van broedcellen;
- quasi-sociaal: zelfde generatie deelt het nest en verzorgt samen het broed;
- semi-sociaal: zoals quasi-sociaal maar met duidelijke arbeidsverdeling voor de eileg en taken;
- eusociaal: zoals semi-sociaal, maar met overlappende generaties. Er is één eileggende koningin, met 2 of meer generaties werksters voor de taakverdeling.
Wat karakteriseert een insectenkolonie?
- Maternale familie: het samenleven van een familie, opgebouwd door de nakomelingen van één moeder (uitzonderlijk meerdere moeders). De mannetjes in de kolonie sterven kort na de (eventuele) paring.
- Jonge insecten in de kolonie staan niet in voor de reproductie van nakomelingen. Dit is voor één of enkele insecten weggelegd, de koningin(nen) genaamd.
- Functioneel dimorfisme: de taakverdeling in de kolonie brengt lichamelijke verschillen met zich mee tussen de koningin en de werksters.
- De insectenkolonie overleeft minstens één jaar. Als de kolonie zich verjongt door te zwermen (zoals bij honingbijen), kan een kolonie als onsterfelijk beschouwd worden.
- Communicatie: de leden van de kolonie geven informatie aan elkaar door. Dit kan op een chemische of op een mechanische manier gebeuren.
- Nest: de insectenkolonies worden vaak gekenmerkt door indrukwekkende bouw-constructies, zoals perfect symmetrische wasraten of een uitgebreid tunnelnetwerk.
Evolutie in voedsel verzamelen
Wetenschappers zijn het erover eens dat bijen en wespen afstammen van wespachtige voorouders. Ze vertonen echter een sterk verschillend eetpatroon. Wespen, meer bepaald hun broed, voeden zich hoofdzakelijk met vlees. Volwassen wespen voeden zich daarnaast ook met plantensappen. Bijen daarentegen zijn herbivoor en voeden zich met pollen en nectar afkomstig van planten. In de loop van de evolutie hebben bijen zich op verschillende momenten omgeschakeld van vlees naar planten als voedingsbron. Zo maakten hun voorouders deel uit van de groep van de graafwespen, welke ondergrondse tunnels graven, waar ze hun geparalyseerde prooi begraven. Bovenop deze vleesvoorraad wordt een eitje gelegd, waarna ze de tunnel afsluiten. Deze soort vertoont dus geen broedzorg. Veel solitaire bijen voeden hun jongen zeer gelijkaardig, met het verschil dat ze pollen, honing of een mengsel van beide begraven in plaats van een prooi. Dit heeft belangrijke voordelen: plantenmateriaal verzamelen is minder risicovol dan een prooi vangen en het bewaart langer dan vlees.
Voedingsbronnen
Hierin onderscheiden we specialisten en generalisten. Onder de specialisten kunnen we bijen herkennen die van één specifieke plant afhangen voor hun overleving. De lengte van de tong (proboscis) karakteriseert de bloemvoorkeur van de bij. Bijen met korte tong worden als primitiever bestempeld en omvatten de Colletidae (zijdebijen), Andrenidae (zandbijen), Halictidae (groefbijen) en de Melittidae (dikpootbijen).
De monolectische soorten vliegen op één bepaalde florasoort of zelfs één plantengeslacht. Dit maakt hen bijzonder kwetsbaar (bv. de bosbesbij, Andrena lapponica).
Oligolectische soorten bezoeken bloemen van één enkele familie (bv. roetbijen (Panargus) op Asteracea).
Polylectische soorten zoals honingbijen, hommels of metselbijen vertonen geen specifieke plantenvoorkeur.
Anatomische veranderingen
Het is voor bijen zeer belangrijk om zo energie- en tijdsefficiënt mogelijk zoveel mogelijk stuifmeel naar het nest te kunnen brengen. Om pollen te verzamelen, waren echter enkele anatomische veranderingen nodig. Deze aanpassingen, zoals specifieke beharing op achterpootstructuren, worden bij veel solitaire bijen als determinatieteken gebruikt.
De minst geëvolueerde groep, de Colletidae (zijdebijen), omvat bijen die geen externe structuren bezitten om pollen te transporteren. Het zijn kropverzamelaars. Ze eten het pollen met nectar en dragen het in hun maag naar hun jongen. De nectar die voor de eigen onderhoudsenergie zorgt, kan niet gescheiden worden van het pollen dat dient als voedsel voor de larven. Door de kleine maaginhoud is het ook niet mogelijk om veel stuifmeel ineens te transporteren.
Het lichaamsoppervlak van wespen is glad en nagenoeg haarloos. Bijen zijn bijna allen dik behaard om stuifmeel te verzamelen. De achterpoten zijn vaak ook dermate gespeciali-seerd voor pollentransport, dat de manier waarop ze pollen verzamelen zo typisch is voor de soort, dat ze wordt gebruikt bij determinatie. Zo verzamelen sommige bijensoorten pollen aan de onderzijde van het abdomen (achterlijf) door middel van een dikke borstelvormige laag lange haren: de buikverzamelaars (o.a. de bladsnijderbijen). In het nest wordt het stuifmeel dan met de achter-poten losgekamd en gestapeld. De vrouwtjes hebben op de onderkant van het achterlijf lange haren waartussen stuifmeel kan verzameld worden. We spreken van een buikschuier die voorkomt bij o.a. behangers- (Megachile), metsel- (Osmia) en wolbijen (Anthidium).
Sommige bijensoorten hebben aangepaste beharing op de achterste poten om stuifmeel te transporteren: de beenverzamelaars. De pluimvoetbij (Dasypoda hirtipes) is goed te herkennen aan de zeer sterk behaarde achterpoten. De zandbijen (Andrena) bezitten een borstelachtige beharing in de oksel van de achterpoot.
De Apidae (i.e. hommels en honingbijen) verschillen van alle andere vernoemde bijensoorten door de manier waarop zij stuifmeel halen. Deze korfverzamelaars bezitten de grootste specialisatie: stuifmeel wordt vermengd met nectar, verpakt en vervoerd in speciale pollenkorfjes op de achterpoten. Geen enkele solitaire bij gebruikt deze verzameltechniek. Deze specialisatie omvat een stuifmeelkam (meerdere rijen haren op de binnenzijde van de basitarsus, het eerste voetdeeltje) en een stuifmeelkorfje (een uitholling aan de buitenzijde van de tibia, het scheenbeen). Met een stuifmeelpers, een rij stevige haren op het scharnier tussen beide pootdelen, persen de bijen het stuifmeel samen tot de typische bolletjes, die ze aan hun achterpoten dragen. Sommige hommelsoorten kunnen op deze manier tot 60 mg pollen transporteren, ongeveer de helft van hun lichaamsgewicht.
Diversiteit in nestgelegenheden
Bijen bouwen en benutten allerlei vormen van nesten. Zo graven ze tunnels in de bodem (zoals de wespachtige voorouders) of gebruiken ze openingen in planten, boomholten, muren, slakkenhuisjes… Telkens maken ze er onderverdelingen in voor het broed uit zand en steentjes, die ze aan de wanden bevestigen. Cellen worden aan de binnenzijde altijd netjes afgelijnd. Dit gebeurt met secreten uit speeksel- of achterlijfklieren of met stukjes die ze uit bladeren snijden (zoals de bladsnijderbijen). Waar solitaire bijen, hommels en honingbijen hun eitjes in horizontale gangen of cellen leggen, zullen wespen en hoornaars eerder raten bouwen met de opening aan de onderzijde.
Solitaire bijen
Solitaire bijen zijn slechts enkele maanden actief op een jaar. Tijdens deze periode gaat elk vrouwtje in het voorjaar op zoek naar een geschikte nestplaats. Twee derde van de solitaire soorten graaft een gangetje in de grond en een derde zoekt bestaande holten in hout, stengels of tussen stenen. Wanneer de nestholte gegraven of goedgekeurd is, maakt het vrouwtje een aantal foerageervluchten om stuifmeel te verzamelen, dat achteraan in de nestholte wordt opgestapeld. Eens voldoende pollen aanwezig, legt het vrouwtje er een eitje op en sluit ze de ruimte af met een wand van modder en speeksel. Zo ontstaat een cel. De solitaire bij meet hiervoor eerst de lengte van een cel en bouwt dan een drempel op de plek waar de volgende wand moet komen. Dit hele proces wordt herhaald tot het gangetje volgebouwd is met belegde cellen. De opening vooraan wordt afgesloten met een extra stevige mengeling van speeksel en modder, plantenmateriaal of zand, zodat het broed goed beschermd is. In elk celletje bevindt zich telkens één eitje op een mengsel van nectar en stuifmeel. In de cellen ontwikkelen de eitjes zich tot larven, die zich voeden met het stuifmeel. Zodra het stuifmeel op is, spinnen de meeste soorten een cocon, waarin ze overgaan van larvaal stadium tot pop en vervolgens tot volwassen bij. Deze gedaanteverwisseling duurt een aantal maanden en afhankelijk van de soort overwinteren ze als pop of reeds als volwassen bij. In de voorste cellen worden onbevruchte eitjes gelegd, waaruit mannelijke individuen geboren worden.
Let op de kleurvariatie van de voeding die bepaald wordt door de soorten bloemen die werden bevlogen.
In het volgend voorjaar kruipen eerst de mannelijke bijen uit het nest. Deze wachten bij de nestplek tot de vrouwtjes uitkomen, om ze meteen te bevruchten. Opmerkelijk is dat solitaire bijen nooit hun nageslacht zien, want volwassen exemplaren sterven zodra voldoende nesten belegd zijn. Er bestaan wel een aantal bijensoorten die twee generaties per jaar voortbrengen, waarbij de eerste levenscyclus snel doorlopen wordt, zodat nog een tweede cyclus kan worden aangevat, die de voorjaarsbijen zal voortbrengen.
Behalve de strikt solitaire levenswijze bestaan ook nog enkele andere levensvormen. Zo liggen de nestplaatsen van sommige soorten danig dicht bijeen dat het lijkt alsof het een echt bijenvolkje betreft. In dit geval spreekt men van een commune of een nestaggregatie. Deze nestplaatsen worden meestal meerdere jaren gebruikt. Een typisch voorbeeld hiervan is de grijze zandbij (Andrena vaga), waarvan nestaggregaties makkelijk uit 100 vrouwtjes kunnen bestaan. Andere soorten, zoals de eikenzandbij (Andrena ferox), gebruiken dezelfde nestingang, hoewel vrouwtjes altijd hun eigen eitjes leggen in een verschillende nestgang. Verder op de sociale ladder staan sommige groefbijsoorten, zoals de roodpotige groefbij (Halictus rubicundus). Het dominante
vrouwtje staat in voor het leggen van eitjes, terwijl ondergeschikte vrouwtjes andere taken in het nest uitvoeren. Deze levenswijze wordt subsociaal genoemd.
Een andere veel voorkomende levenswijze is kleptoparasitisme. Deze bijen, ook wel koekoeksbijen genoemd, bouwen zelf geen nestplaats, maar stelen het nest van een andere bijensoort, om er nakomelingen in op te laten groeien. Kleptoparasitisme staat los van de sociale status van een bijensoort. Zowel onder de hommels, als bij solitaire bijen bestaan koekoeksbijen. Van de naar schatting 380 bijensoorten in België zijn ongeveer 80 soorten kleptoparasitair. De geslachten met de meeste soorten zijn wespbijen (Nomada), gevolgd door bloedbijen (Sphecodes) en koekoekshommels (o. a. Bombus psythirus).
Sociale wespen
Solitaire wespen leiden een gelijkaardig leven aan dat van de solitaire bijen, maar zullen in plaats van stuifmeel, dierlijk materiaal voor hun nageslacht verzamelen. Solitaire wespen komen niet vaak in grote aantallen voor en worden dan ook niet snel opgemerkt. Hun levenscyclus lijkt het best op die van de hommels. Na de winter ontwaken de koninginnen en gaan ze op zoek naar een geschikte nestplaats. De kolonie wordt uitgebouwd en al snel zorgen de werksters voor het verzamelen van voedsel. De koningin hoeft vanaf dan enkel nog eitjes te leggen.
De structuur van het nest is daarentegen beter georganiseerd dan bij hommels. Wespen knagen houtvezels af die vermengd met speeksel dienen tot bouwmateriaal voor het nest. De buitenkant van een wespennest ziet er dan ook uit als een lichtbruine massa, die doet denken aan papier-maché. De structuur van een wespennest is afhankelijk van de soort en de beschikbare ruimte. Kortkopwespen (Vespula), zoals de gewone en Duitse wesp, bouwen uitgesmeerde neststructuren op een beschutte plaats, bijvoorbeeld binnenshuis of onder de grond. Hun nesten zijn afgeschermd tegen ruwe weersomstandigheden en kunnen zo gedurende enkele jaren hergebruikt worden. Veldwespen (Polistes) bouwen ook beschutte nestjes die opmerkelijk klein zijn, soms zonder een beschermende laag rond de broedraten. Verder zijn er de langkopwespen (Dolichovespula) zoals de middelste wesp, die druppelvormige neststructuren in struiken of kleine bomen maken. De Aziatische hoornaar (Vespa velutina) maakt onbeschutte nesten in boomtoppen. De Europese hoornaar (Vespa crabro) bouwt gelijkaardige nesten met een voorkeur voor oude boomstammen en vogelkasten.
In het wespennest worden horizontale raten opgetrokken met zeshoekige broedcellen, die onderaan geopend zijn en waarin de nakomelingen zich ondersteboven ontwikkelen van ei tot pop. De larven worden gevoed met eiwitrijk materiaal. De volwassen wespen jagen op kleine insecten die ze als prooien meenemen naar het nest. Het jagen op zich is een intensieve job en kost energie in de vorm van suikers om te kunnen vliegen. Volwassen wespen hoeven niet zozeer eiwitten op te nemen, maar wel af en toe suikers. Hierdoor kunnen wespen zeer vervelend zijn. Tegen het einde van de zomer gaan ze immers op zoek naar overrijp fruit en andere zoetigheden. Daarvoor komen ze vaak in de nabijheid van de mens. Zo worden nesten van bijvoorbeeld de Europese hoornaar vaker in stedelijk gebied en dus dichter bij de mens aangetroffen. De oorzaak van deze trend moet volgens wetenschappers gezocht worden in het voedselaanbod dat schaarser en schaarser wordt in landelijke gebieden.
Hommels
Hommelkoninginnen overwinteren alleen. Hiervoor stouwen ze zich in het najaar vol met voedsel om een dikke vetlaag aan te leggen. Daarop graven ze zich op een droge locatie in (bv. aan de voet van een dikke boom) om te overwinteren. In het vroege voorjaar verzamelen de koninginnen aanvankelijk zelf nectar en stuifmeel. De wilgenbloei in het voorjaar is dus behalve voor de honingbij ook voor hen een belangrijke eiwitbron om opnieuw aan de leg te gaan. Hiervoor bouwen en beleggen ze snel enkele cellen, waaruit de eerste werksters komen. Deze nemen dan de verdere uitbouw van het nest en de verzameling van de voeding voor hun rekening, opdat de koningin zich de rest van het seizoen kan concentreren op eitjes leggen.
Wanneer voldoende werksters aanwezig zijn, worden tussen het broed ook cellen gebouwd voor honing- en stuifmeelopslag. Dit zijn open potten met kleine voedselvoorraden, die perioden van slecht weer helpen overbruggen, hoewel hommels in vergelijking met andere bijensoorten beter in staat zijn om bij lagere temperaturen en slechter weer te vliegen. Ze kunnen de vliegspieren in hun borststuk loskoppelen van hun vleugels, zodat deze onafhankelijk bewegen om warmte te genereren en hun lichaamstemperatuur op te drijven. Maar bij harde regen zullen ook zij binnen blijven.
Tegen de zomer kan een hommelnest 50 tot 500 hommels bevatten. Hier zullen dan ook een aantal mannelijke individuen toe behoren (zie verder).
Nieuwe, jonge koninginnen verschijnen tegen het einde van het bijenjaar (september-oktober). Zij paren gewoonlijk buiten het nest met de darren (mannelijke individuen). Enkel gepaarde koninginnen bereiden zich voor op een winterrust en houden zich schuil tot het voorjaar. Tegen het einde van de herfst is de werksterkolonie helemaal uitgestorven.
Staatsgreep onder hommels
De ontwikkeling van een hommelkolonie verloopt niet zoals bij de honingbij. Er worden 3 sociale fasen onderscheiden. In de eusociale fase zwaait de koningin met de scepter en legt enkel zij eitjes. Uit deze (bevruchte) eitjes groeien werksters die ondergeschikt blijven aan de koningin. De werksters voeren verschillende taken uit in het nest zoals bouwen, voor het broed zorgen en foerageren. Op een variabel punt tijdens de ontwikkeling, ook wel switch point genoemd, wisselt de koningin tussen het leggen van onbevruchte eitjes (worden darren) en bevruchte eitjes (worden nieuwe koninginnen). Deze tweede fase is de reproductie fase. In deze fase verliest de koningin progressief haar heerschappij over de werksters. De werksters bereiden zich voor op de volgende fase waarin een deel ervan zelf ook (onbevruchte) eitjes komt te leggen. In de derde fase, of competitie fase, is de dominantie van de koningin onbestaande en betwisten werksters en de koningin onderling wie in welke mate zonen voortbrengt. De fase wordt gekenmerkt door chaos en agressie tussen werksters en de voormalige koningin met dodelijke slachtoffers en gedrag waarbij vrouwtjes elkanders eitjes stuk bijten tot ge-volg. Eens de darren en nieuwe koninginnen geboren worden, vindt de paring plaats buiten het nest. Sommige hommelsoorten kunnen twee generaties in een jaar voortbrengen.
Honingbijen
Door hun honingproductie zijn honingbijen echte ‘huisdieren’ geworden: de imker houdt een aantal volken en volgt die op. Bijenkolonies zouden in de natuur wel enkele jaren kunnen overleven (in boomholtes, op zolder...), maar door externe invloeden (weinig voedselplanten, klimatologische omstandigheden, ziekten en parasieten, gebruik van pesticiden...) is de overlevingskans nog erg klein. Een imker kan daarentegen gepast optreden bij problemen en zal streven naar de aanwezigheid van voldoende drachtplanten in de buurt van zijn bijenstand om de conditie van zijn bijen in stand te houden. Binnen de Hymenoptera (vliesvleugeligen) staan honingbijen het hoogst op de sociale ladder. Het hele jaar door leven ze in een kolonie waarbij het aantal werksterbijen varieert tussen 10.000 (winter) en 60.000 (zomer) individuen. Na de winter houden de bijen een grote schoonmaak. Ze hebben gedurende de koude winterperiode immers weken tot maanden hun uitwerpselen opgehouden. Tijdens de eerste warme dagen in het voorjaar (> 10°C) strekken ze de vleugels voor een reinigingsvlucht. De kast wordt zo verlost van alle uitwerpselen en de koningin start opnieuw met de leg. Het stuifmeel van wilgen is hierbij, zoals bij de hommels, een noodzakelijke eiwitbron, als voedsel voor de larven en de snelle aangroei van de kolonie. Nectar en stuifmeel worden verzameld en opgeslagen in raten. Het stuifmeel wordt in de directe nabijheid van het broed opgeslagen, terwijl de nectar aan de uiterste rand en in de raten naast of boven het broed gedeponeerd wordt. Wanneer zich steeds meer werksters ontwikkelen, zal de koningin ook meer eitjes leggen. Het broednest wordt groter, waardoor de voorraden telkens worden verplaatst. Tegen mei is het volk in optimale grootte en is er voldoende voorraad aanwezig om aan volksvermeerdering te denken. Normaal kan de koningin alle werksters (dochters) in toom houden door middel van geurstoffen (feromonen), maar wanneer het volk te groot of de koningin te oud wordt, lukt dit niet meer. Dit triggert de zwermdrift, waardoor koninginnencellen worden opgetrokken, waarin een eitje gelegd wordt dat gedurende de hele larvale fase met koninginnenbrij gevoed zal worden. Werksterlarven krijgen dit daarentegen enkel de eerste twee dagen te eten. Wanneer de larve klaar is om te verpoppen wordt de cel gesloten. Het sluiten van de koninginnencel (of moerdop) is voor de bijen en de oude moer het sein om te vertrekken. Een deel van de bijen stormt de kast uit en neemt daarbij de oude koningin mee. In een grote wolk gaan ze op zoek naar een locatie dicht bij de kast. Eenmaal de koningin zich ergens neergezet heeft, komt de bijenwolk er rond en gaan alle bijen in een tros rond de koningin zitten. Na enige tijd is alles weer rustig en vliegen bijna geen bijen meer rond. Een aantal werksters gaan dan op zoek naar een geschikte nieuwe nestplaats. Wanneer die gevonden is, zet het volk zich weer in beweging en vestigt ze zich definitief. In het restvolk op de oorspronkelijke locatie of stand, loopt 7 dagen na het sluiten van de dop een nieuwe moer uit, die na een bruidsvlucht (waarin ze paart met 10 tot 20 darren) aan de leg gaat en de nieuwe koningin van de bijenkolonie wordt. Wanneer meerdere koninginnen tegelijk uitkomen, kunnen nog een aantal nazwermen vertrekken. Dan gaat bij elke koningin (of meerdere koninginnen in één nazwerm) telkens een deel van het volk mee. Anderzijds kunnen de bijen ervoor kiezen één moer te behouden en de overige doppen af te knagen en op te ruimen. In de maanden april, mei en juni verzamelen de bijen voornamelijk nectar. In die periode worden ook heel wat darren geboren. In augustus begint de kolonie zich voor te bereiden op de winter. Darren worden dan niet meer binnengelaten in de kast en sterven: de darrenslacht. In het late najaar worden de laatste werksterbijen geboren. Deze winterbijen leven langer (gemiddeld 6 maanden) dan zomerbijen (gemiddeld 6 weken). Zij moeten immers de winter overleven en het volk in het voorjaar terug op gang kunnen trekken. Op koude winterdagen vormen de bijen in de kast een soort bol, waarbij ze steeds een kasttemperatuur van 13 tot 25°C proberen te handhaven. Hiervoor hebben ze voortdurend voedsel nodig en verbruiken ze hun honing-/suikervoorraad. Bijen aan de buitenkant, die het meeste afkoelen, zullen na een tijdje naar binnen kruipen en opnieuw opwarmen. Zo kunnen zoveel mogelijk bijen de winter overleven.
Steekgedrag
Algemeen voor Aculeata (angeldragers) geldt dat enkel vrouwelijke individuen een angel dragen en dus kunnen steken. Dit komt doordat evolutionair gezien de angel zich gevormd heeft vanuit de legboor. Om een onderscheid te maken welk insect nu echt gestoken heeft, moet in de eerste plaats gekeken worden of de angel in de huid is blijven zitten of niet. Enkel wanneer de angel nog aanwezig is, betreft het een steek van een honingbij (andere bijen hebben geen weerhaakjes op de angel). Tracht in dit geval de angel zo snel mogelijk uit de huid te verwijderen. De gifblaas blijft namelijk tot een halve minuut na de steek (d.m.v. autonoom werkende spieren rond deze blaas) het gif in het slachtoffer pompen. Hoe meer gif in de huid kan dringen, hoe groter de reactie. Verwijder de angel door deze met je nagel van de huid te schrapen. Duw dus niet langs boven op de gifblaas om de angel vast te grijpen, want dan duw je het gif handmatig in de huid. Wanneer een wesp of een bij heeft gestoken, komt een alarmferomoon vrij, dat koloniegenoten enerzijds alarmeert en activeert tot verdediging of aanval, maar anderzijds ook gevaarlijke en te vermijden zones duidt. Deze geurstoffen werken slechts binnen een beperkt gebied van een aantal meters. Het is dus een misvatting dat bijen en wespen deze alarmsignalen van kilometers ver ruiken. Er bestaat heel wat verwarring over hoe schadelijk wespen- en bijengif is. Er bestaat een onderscheid in de samenstelling van bijengif en van wespengif, zelfs tussen de ondersoorten. Dit wil onder andere zeggen dat er verschillende allergenen in soorten giffen zitten en dat iemand die allergisch is voor bijengif mogelijks ook reageert op een wespensteek, maar dit is niet noodzakelijk zo. De reactie verschilt steeds van persoon tot persoon en valt onder geen enkel beding te generaliseren. Bijengif heeft onder normale omstandigheden een lokale werking en bij niet allergische mensen veroorzaakt een steek gewoonlijk louter wat lokale klachten zoals zwelling, jeuk, uitslag, eventueel wat oedeem. Echter een klein deel van de bevolking doet een allergische reactie na een steek wat varieert van lokale roodheid en sterke zwelling tot occasioneel een heuse anafylactische shock. Zonder een aangetoonde allergie, is een bijensteek zelden dodelijk, tenzij men gestoken wordt in de mond of ter hoogte van de nek. Men zou al honderden wespensteken of duizenden bijensteken moeten krijgen om in een levensgevaarlijke situatie terecht te komen. Het levensgevaar blijkt dan nog meestal niet uit de toxiciteit van het gif, maar zal dan eerder het gevolg zijn van een allergische shock (histaminevrijstelling). Mits de nodige medische zorg is de overlevingskans zo goed als gegarandeerd.
Wespen
Wespen kunnen vervelend zijn omdat ze regelmatig in de nabijheid van de mens komen op zoek naar voedsel en suiker. Agressief zijn ze echter alleen wanneer ze zich bedreigd voelen of in de nabijheid van hun nest. Evenals bij hommels, heeft hun angel geen (of zeer weinig) weerhaken en kunnen ze meerdere keren steken. Omdat binnen deze groep een grotere variatie in soorten bestaat, bestaat ook een grotere variatie in de samenstelling en de functie van het gif. Terwijl solitaire wespen vnl. steken om hun prooi te verdoven en te bewaren, zullen sociale wespen aanvallen om hun nest te verdedigen tegen indringers. Over het steekgedrag van hoornaars doen heel wat misverstanden de ronde, maar een steek van de Aziatische hoornaar is vergelijkbaar met een steek van andere wespen. De angel is niet langer dan die van een Europese hoornaar (3 mm) en de hoeveelheid gif is niet groter dan die van een honingbij (15 microliter). Problematische situaties zijn dan ook zeldzaam en gelinkt met de hoeveelheid steken en hypersensitiviteit.
Solitaire bijen en hommels
Solitaire bijen en hommels zullen veeleer vluchten dan steken. Zelfs in de nabijheid van het nest blijken ze eerder zachtaardig, maar bij verplettering of doodsbedreiging kunnen ze zich wel verdedigen en alsnog steken. Ze bezitten een angel zonder weerhaken, waardoor ze meermaals kunnen steken zonder zelf dood te gaan. De angel van de meeste solitaire bijen is echter te zwak om onze huid te doorprikken, waardoor ze dus weinig schade kunnen aanrichten.
Honingbijen
De angel van honingbijen (behalve van de koningin) is voorzien van weerhaken, waardoor deze in de huid blijft zitten. Honingbijen kunnen daarom slechts eenmaal steken waarna ze sterven. Het achtergebleven steekapparaat geeft een alarmferomoon af, wat andere bijen het signaal geeft om dezelfde plek aan te vallen. Onder de honingbijen bewaken wachters de nestingang en zullen het nest bij bedreiging verdedigen. Hun zuurverdiende honingvoorraad en de kwetsbare koningin geven ze immers niet zomaar prijs. Honingbijen zijn er gelukkig niet op uit mensen te steken en zullen dit enkel doen bij bedreiging (bv. door insluiting of een plotse beweging) tijdens een van hun vele foerageertochten. Wel bestaat er een grote verscheidenheid in steeklustigheid tussen verschillende rassen en kolonies. Twee volkeren die naast elkaar staan, kunnen heel anders reageren op de nabijheid van mensen. Een imker moet zijn bijen veelal goed kunnen inschatten, maar bij een vreemde zwerm is het aanvankelijk toch uitkijken naar het steekgedrag van de bijen.
Bijen in een zwerm zijn algemeen minder steeklustig: ze hebben zich volgezogen met honing, waardoor de angel gedeeltelijk geblokkeerd wordt, wat het steken bemoeilijkt. Bovendien zijn ze op zoek naar een nieuwe thuis en zullen ze liever al hun energie daarin steken. Het is dus “relatief” veilig om in de nabijheid van een bijenzwerm te komen. Wat niet wil zeggen dat de kans op een steek onbestaand is!
Daarnaast zijn de weersomstandigheden van belang. Warm zonnig weer vinden bijen aangenamer dan regenachtig en koud weer. In dit laatste geval zullen bijen dan ook sneller hun ongenoegen uiten.
Herkennen
Sociale wespen
- fel geel-zwart gekleurd achterlijf
- facetogen met inkeping aan de binnenkant
- vleugels bruin berookt en in rust overlangs geplooid tot
een smalle strook - lange slanke lichaamsbouw zonder beharing
Sociale wespen vertonen een specifiek gedrag dat vrij makkelijk te herkennen is. Zo laten bijvoorbeeld veldwespen in de vlucht vaak hun achterpoten hangen. Bij de nestingang zullen er wespen op en af vliegen. In het veld zijn de wespen op zoek naar voedsel en kunnen daarbij ook in de nabijheid van de mens komen.
Er komen in Vlaanderen een 15-tal soorten sociale plooivleugelwespen (Vespidae) voor. Deze zijn vrij eenvoudig louter visueel op naam te brengen. De kleur van het borststuk, de tekening op de kop en de kleur van de antenneleden zijn hierbij belangrijke determinatiekenmerken.
Solitaire bijen
Algemeen kan worden gesteld, dat een bijachtige die niet voldoet aan de kenmerken van een wesp, een hommel of een honingbij, waarschijnlijk een solitaire bij zal zijn. Omdat in België meer dan 300 soorten met zeer gevarieerde kenmerken voorkomen, is het uiterst moeilijk om deze groep op basis van een aantal specifieke kenmerken te omschrijven. Sommige soorten zijn sterk behaard (net zo behaard als de hommels), terwijl anderen geen beharing hebben (bv. koekoeksbijen). Andere soorten zijn dan weer volledig zwart of bezitten een wespentekening.
De determinatie van solitaire bijen wordt tegenwoordig steeds populairder. Natuurorganisaties, internet (www.waarnemingen.be) en groepen (solitaire bijen en wespen) op sociale media spelen hier een belangrijke rol in. Zo organiseert Aculea, de bijen- en wespenwerkgroep van Natuurpunt (www.aculea.be), regelmatig bijenexcursies en -determinatiedagen. Hier wordt extra focus gelegd op habitatherkenning, de vliegtijd en de bloeiende flora. Deze zijn vaak makkelijkere kenmerken voor determinatie dan de morfologie van de bij zelf. Op deze 2 bladzijden tonen we een beperkte selectie uit de grote groep van solitaire bijen.
Hommels
Hommels zijn gemakkelijk te herkennen aan hun dichte beharing. Bijna geen enkele bijachtige is zo behaard als de hommel. Ook het luide gezoem kan ze al verraden. Meestal zijn hommels vrij groot (1 tot 2 cm). Enkel in het vroege voorjaar kunnen een aantal mini-hommeltjes verward worden met solitaire bijen. Deze vroege hommels zijn dan zo klein omdat de koningin, die net haar nest gestart is, zo snel mogelijk (en dus met zo weinig mogelijk voedsel) werksters opkweekt: hoe minder voedsel de larven krijgen, hoe kleiner ze blijven.
Vliegtijd
De vliegtijd is een belangrijk veldkenmerk. Elke soort heeft zijn geliefkoosd moment doorheen het seizoen. De individuele vliegtijd van solitaire bijen is eerder kort, variërend van 3 tot 6 weken. Zo zal de gehoornde metselbij (Osmia cornuta) enkel foerageren tussen februari en mei, terwijl de klimopbij (Colletes hederae) zich uitsluitend in september en oktober zal laten zien. Dit gedrag kan gelinkt worden aan de bloemvoorkeuren en de verschillende bloeitijdstippen van deze flora. De benaming van de bijen verraadt dan ook vaak hun voorkeur: de heggenrankbij (Andrena florea) vliegt vooral op heggenrank; de ranonkelbij (Chelostoma florisomne) verzamelt alleen stuifmeel van planten uit de boterbloemenfamilie (Ranunculaceae); klokjesbijen (Chelostoma) foerageren tijdens de bloei van de klokjes…
Mannetjes en vrouwtjes kunnen vaak op het uiterlijk van elkaar onderscheiden worden (seksueel dimorfisme). Mannetjes hebben veelal langere antennen en zijn slanker dan vrouwtjes. Bij veel soorten zijn mannetjes en vrouwtjes ook verschillend gekleurd en zijn er verschillen in lengte en dichtheid van de beharing.
Plantkeuze
Hommels zijn meestal polylectisch (foerageren op meerdere soorten planten), maar sommigen prefereren toch één specifieke plantenfamilie. Vier plantenfamilies krijgen daarbij een expliciete voorkeur: vlinderbloemigen, lipbloemigen (tuin- & akkerhommel), ruwbladigen en bremraapachtigen. Ook hier bestaan echter grote onderlinge verschillen.
In België kwamen aan het begin van de 20ste eeuw een dertigtal soorten hommels voor. Sindsdien zijn er 9 hommelsoorten verdwenen. De “big-7” (de 7 soorten die je nu nog courant tegenkomt) worden hier besproken. Sommigen zijn enkel met vergroting (binoculair) te determineren. Maar op basis van de kleurencombinatie zijn een aantal algemene soorten toch eenvoudig op naam te brengen. Er zijn heel wat kleurvariaties voor handen binnen de hommels. Zelfs binnen eenzelfde soort bestaan heel wat verschillen tussen koninginnen, werksters en mannetjes. Ook in de geografische spreiding zijn er varianten mogelijk in het kleurpatroon van eenzelfde soort. Deze verschillen zijn te verklaren aan de hand van hun overlevingsstrategie en hebben een functie in de thermoregulatie. Ze doen ook dienst als camouflage en als waarschuwingssignalen voor predatoren.
Honingbijen
Er is slechts één soort honingbij in België, namelijk Apis mellifera. Er worden wel een aantal verschillende rassen gekweekt. Deze worden van elkaar onderscheiden op basis van de aders in de vleugels en de zogenaamde cubitaalindex (zie afbeelding hieronder). Alle honingbijen zijn van de andere solitaire bijen en de hommels te onderscheiden door de lange radiaalcel (bovenste cel aan het uiteinde van de voorvleugel). Deze is 6 maal langer dan breed, terwijl die bij andere bijen slechts 3 keer zo lang is.
Een honingbij koningin paart met 10 tot 20 darren tijdens haar bruidsvlucht. Deze darren kunnen van verschillende bijenrassen zijn. Afhankelijk van de aanwezige bijenrassen in de omgeving, resulteert standplaatsbevruchting meestal in een zogenaamd straatras. Doordat alle rassen perfect met elkaar kunnen kruisen, zijn de nakomelingen dan niet raszuiver maar eerder een mengeling van verschillende rassen. Indien een imker raszuivere bijen wil houden, kan hij raszuivere bevruchte koninginnen kopen in gespecialiseerde bijeninstituten (zie bv. in Duitsland) of dient hij de paring van zijn koninginnen te controleren. Dit kan hij doen door zijn raszuivere koninginnen op speciale bevruchtingsstations te laten paren. Deze stations zijn geïsoleerde plaatsen waar enkel één bepaald ras gekweekt wordt en waar enkel de darren van deze volken voor de bevruchting van de koninginnen kunnen instaan. Andere mogelijkheden om raszuiverheid te behouden, zijn kunstmatige inseminatie (KI) van koninginnen of moonlight mating. Bij deze laatste komt het erop neer dat je paringen teweeg brengt ‘s avonds laat, op een tijdstip dat ongewenste darren in de omgeving reeds lang terug in de kast zitten. Dit bewerkstelligt een natuurlijke paring, in tegenstelling tot KI waarbij de imker sperma van geselecteerde darren gebruikt om de koninginnen artificieel mee te bevruchten.
Zweefvliegen: de wannabees
Ook al behoren de zweefvliegen helemaal NIET tot de angeldragers, verdienen ze hier wel een vermelding omwille van het kleurenpatroon. Deze wannabees zijn volstrekt ongevaarlijk, maar worden door hun uiterlijke kenmerken vaak verward met bijen, hommels of wespen. Laat dit nu net zijn wat die beestjes willen: niet herkend worden als ongevaarlijk en zo gespaard blijven van predatoren. Dit wordt ook wel mimicry genoemd. Ze worden voornamelijk waargenomen op bloemen, waarvan ze de nectar drinken. In tegenstelling tot de vliesvleugeligen verzamelen ze dus geen pollen.
Zweefvliegen zijn voornamelijk in hun gedrag goed herkenbaar. Deze insecten ‘zweven’ en kunnen minutenlang onbeweeglijk in de lucht blijven hangen. Wespen en bijen zullen daarentegen snel van de ene plek naar de andere vliegen. Uiterlijk vertonen ze enkele duidelijke verschillen met bijen en wespen. De 3 belangrijkste kenmerken zijn op de afbeelding hieronder aangegeven.
Beschermen of verdelgen: het belang van insecten
De afgelopen jaren hebben heel wat imkers grote bijensterftes ondervonden door allerlei factoren: parasieten zoals de varroamijt, vervuiling van het milieu en gebruik van pesticiden, een tekort aan voedselbronnen, klimatologische veranderingen... Dit zorgt ervoor dat bijen iets kostbaars geworden zijn. Bijenzwermen zijn dus van groot belang en ook zeer geliefd bij imkers. Zij zullen met plezier een zwerm komen scheppen.
Wettelijk gezien is de honingbij de enige onder vlies-vleugeligen met een beschermde status. Verdelgen is in hun geval dus verboden. Solitaire bijen, hommels, wespen en hoornaars daarentegen zijn vogelvrij, maar hebben wel een even belangrijke ecologische status, als bestuivers van gewassen, insectenverdelgers en opruimers. Solitaire bijen richten geen schade aan. Ze worden beter niet verdelgd en moeten veeleer beschermd en geholpen worden. Dit kan door nestgelegenheden aan te bieden. Dit is heel eenvoudig en laat bovendien toe om hun gedrag, de verschillende soorten en hun actieve perioden beter te leren kennen.
Wespen gaan op zoek naar andere insecten, rupsen, spinnetjes... om hun larven te voeden en helpen zo mede de populatie ongedierte binnen de perken te houden. Zo zouden we zonder wespen heel wat meer last hebben van vliegen, muggen en bladluizen. Wespen gaan echter in de nazomer ook op zoek naar zoetigheid en komen daarbij vaak in de buurt van mensen. Hoewel dit niet steeds gewenst is, helpen ze zo o.a. rot fruit te verwerken. Dit betekent dat we dus best niet zomaar elk wespennest bestrijden. De meest voorkomende wespensoorten, de gewone (Vespula vulgaris) en de Duitse wesp (Vespula germanica), nestelen zich steeds vaker dicht bij de mens. Het zijn cultuur-volgers.
Vanuit dit oogpunt is het nodig om de nesten te bestrijden wanneer ze hinderlijk zijn voor de dagdagelijkse activiteiten van de burger. Nesten die zich bv. in een rolluikkast of de brievenbus bevinden, zijn niet veilig. In zo’n situaties is het immers onmogelijk om een veilige afstand tot het nest te behouden en is verdelging te verantwoorden. Maar nesten in een verlaten houtschuur, in de grond achteraan de tuin of in een stuk vrije natuur, zijn een ander verhaal. In dergelijke gevallen zal de brandweer bewustmaken rond het nut van deze insecten in plaats van ze te verdelgen. Wonen er kleine kinderen of mensen die hypersensitief reageren op een wespensteek, dan is het mogelijks alsnog veiliger om het nest te verdelgen. Soorten zoals de middelste wesp (Dolichovespula media) of de Franse veldwesp (Polistes dominula) hebben een andere biologie dan de gewone of Duitse wesp. Nesten zijn kleiner (enkele tientallen tot honderden wespen per kolonie) of worden gebouwd in struiken, ver weg van plaatsen waar mensen komen. Veldwespen zijn zachtaardige, weinig steeklustige wespen. Hun verdelging is dus niet steeds noodzakelijk. Wie zijn de bewoners van het nest, wanneer bevindt een nest zich te dicht en wanneer vormt het een gevaar, zijn moeilijke en vaak erg subjectieve vragen.
Ook Europese hoornaars zijn eerder bondgenoten: zij voeden zich dan weer met andere wespen en vliegen. Ze bestaan dus niet alleen om ons te pesten. Door de intrede van de Aziatische hoornaar is een nieuwe be-dreiging voor de honingbijen en de biodiversiteit ons land binnengedrongen.
Een mooi, maar uiterst delicaat evenwicht dus, dat ons dwingt tot reflectie alvorens zomaar naar een insecticide te grijpen.
Interventie door de brandweer
De brandweer snelt burgers te hulp bij een brand, een ongeval of andere bedreigingen voor de civiele veiligheid, maar wordt tijdens de zomermaanden ook geregeld ingezet in de ongediertebestrijding. Zo is het al te vaak vanzelfsprekend dat wespennesten in of rond huizen een mogelijke bedreiging vormen. Bij de melding wordt eerst gecontroleerd of het wel degelijk over wespen gaat. Voor veel mensen is namelijk alles wat zoemt of fel gekleurd is, een wesp. Aan de hand van een aantal gerichte vragen, kan men al heel wat te weten komen over welke diersoort het juist gaat. Pas na de determinatie wordt mogelijk tot interventie overgegaan. De meeste oproepen vinden plaats tussen juli en september, gelijklopend met de actiefste maanden in het wespenseizoen.
De vliegperiode vertelt ook al iets.
De vragen op de vorige bladzijde gecombineerd met de periode van het jaar vertelt al veel over de soort. Een aantal solitaire bijensoorten zijn al vroeg op het jaar (februari-april) zeer actief en op sommige plaatsen zelfs talrijk aanwezig. Hier kan men verkeerdelijk denken dat het om een kolonie gaat. Typische meldingen in maart en april zijn zandbijen die in een pad of in de voegen van een voetpad nestelen. Of metselbijen die holtes in oude muren, in vensters... opzoeken. Doordat het nog vroeg op het bijenseizoen is, zijn we nog niet gewend aan zoveel insecten en wordt al snel gevreesd een wespennest in de buurt te hebben.
Hommels overwinteren individueel en de koningin gaat in het voorjaar op zoek naar een nestplek. Het zal dus even duren vooraleer de kolonie opgebouwd is en er constant hommels op en af vliegen aan de nestingang. Het is pas op dit moment, vanaf half april, dat de nesten worden opgemerkt.
Wespen hebben een gelijkaardige kolonie-opbouw als hommels en zullen dus ook pas vanaf april worden opgemerkt. Al kunnen de grote koninginnen die na de winter ontwaken ook zeer indrukwekkend zijn.
Bijenzwermen zullen meestal slechts in de maanden mei, juni en juli voorkomen. Dit is de periode waarin bijenvolken zich gaan vermeerderen en er dus zwermen komen. Vooral warme en zonnige dagen worden uitgekozen door een volk om te gaan zwermen. Op andere momenten kan hier en daar wel eens een bij waargenomen worden of soms talrijker op bloeiende bomen.
Weg met de ‘alles-verdelgen’ mentaliteit
In sommige brandweerzones wordt een speciaal wespenteam opgeleid om enkel wespennesten te verdelgen, maar in andere zones gaan ook hommelnesten en nestaggregaties van solitaire bijen eraan. In de praktijk blijken niet alle brandweerlieden opgeleid en is het verschil tussen de soorten hun niet gekend. Daarom start vanaf 2019 een opleiding “wespenbestrijding” binnen de brandweer, waarin wordt stilgestaan bij de ‘alles-verdelgen’ mentaliteit en waar alternatieven worden geduid. Eénmaal je weet over welke soort het gaat, kan gepast opgetreden worden.
Solitaire bijen
Deze bijen richten geen schade aan en zijn van groot belang voor de bestuiving. Ze mogen niet verdelgd worden en zullen binnen enkele weken allemaal verdwenen zijn. Mocht er toch overlast bestaan, vraag je best advies aan de wildebijen werkgroep Aculea of via de Facebook-groep Solitaire Bijen & Hommels.
Hommels
Ook deze bijen zijn onschadelijk en hebben een groot belang in de bestuiving. Ze mogen niet verdelgd worden. Bij nesten in de grond kan je de nestingang afzetten met een klein stukje omheining, zodat kinderen niet in de buurt kunnen komen.
Honingbijen (zwerm of nest)
Zwermen van honingbijen moeten overal gevrijwaard blijven. Neem contact op met een plaatselijke imker of doe een melding bij de brandweer in geval van een zwerm of het vermoeden van een nest. Er zijn al heel wat imkers die de brandweer bijstaan om zwermen te scheppen. Elke imker kan zich opgeven bij de lokale brandweerdienst op de website van www.wespennest.vlaanderen. Als er een melding van een zwerm binnenloopt, wordt de imker gecontacteerd om deze weg te halen.
Wespen
Een wespennest zou enkel mogen verdelgd worden indien het een gevaar vormt of hinderlijk is. Bij de gewone wesp (Vespula vulgaris), kan je de brandweer contacteren.
Hoornaars
Ook betreffende de Europese hoornaar kan de brandweer ingeschakeld worden voor de verdelging, maar doe dit enkel indien het nest echt hinderlijk is of een gevaar vormt. Bij het verdelgen van Europese hoornaarsnesten, krijgt de Aziatische hoornaar immers meer verspreidingskansen wat nefast is voor onze honingbijenpopulatie. Voor de verdelging van de Aziatische hoornaar, zie verder.
Verdelgen met wespenpoeder
In 2018 alleen kregen 3 van de 20 Vlaamse brandweerzones samen 23.339 oproepen om een wespennest te verdelgen: goed voor het verbruik van 2,2 ton wespenpoeder (Permas-D). Dit chemisch insecticide wordt in het nest verspreid door de poedernaald haaks op de raten in te brengen en in een vloeiende beweging uit het nest te trekken. Zo worden alle raten gelijk behandeld en is de kans op neutralisatie maximaal. Als het nest echter onzichtbaar is omdat het in een spouwmuur, rolluikkast of onder de grond zit, moet alleen de ingang bepoederd worden langs waar de wespen binnen vliegen.
Permas-D in de wespenverdelging
Dit product is een contactgif en bestaat uit een wit poeder, met als werkzame stof permethrine. Het is een snelwerkend neurotoxine, dat de wesp doodt door verlamming, zelfs bij een lage dosis. Omdat het een lage toxiciteit heeft voor de mens en andere warmbloedige dieren, wordt het doorgaans als een veilig product omschreven. Maar voor water- en bodemdieren is het daarentegen zeer toxisch. Als het poeder in de vrije natuur en het grondwater terecht komt, dan kan het enorme schade aanrichten in het ecosysteem wat op termijn verregaande gevolgen kan hebben. Hoewel leveranciers van het witte poeder adviseren om nestrestanten na verdelging op te ruimen, is dit weinig gekend en wordt dit in de praktijk weinig of niet gedaan.
Aangepast beheer van de Aziatische hoornaar
Verdelging van Aziatische hoornaarsnest te Westouter
De Aziatische hoornaar is een grote, exotische wesp die zich vanuit Zuid-Frankrijk sinds 2004 gestaag over Europa verspreidt. Deze invasieve soort willen we net wél massaal uitroeien, want hij vormt een probleem voor onze bijen. Deze hebben immers nooit leren samenleven met de Aziatische hoornaar in tegenstelling tot de Aziatische honingbij die efficiënte afweermechanismen heeft opgebouwd. De invasie van de Aziatische hoornaar gaat zeer snel en is moeilijk tegen te houden. De neutralisatie van hun nesten is prioritair om te voorkomen dat een kolonie zich voortplant en het aantal nesten toeneemt. Een kolonie verdelgen vóór de geslachtelijke voortplanting vanaf september is dan ook essentieel. De meest gangbare verdelgingsmethode gebruikt, zoals in de gangbare wespenverdelging, eveneens het witte insecticidepoeder Permas-D. Het belangrijkste is dat alle wespen dood zijn en het gevaar voor de burger is geweken. Omwille van hun uiterst agressieve gedrag rondom het nest, is het af te raden om nesten zelf te verdelgen. De brandweer of andere bevoegde bestrijdingsinstanties zijn beter voorzien van het nodige beschermingsmateriaal en de ervaring om de neutralisatie correct uit te voeren.
De Aziatische hoornaar nestelt immers opvallend dicht bij de mens in tuinen, parken en stadsranden en reageert zeer agressief wanneer je te dicht bij het nest komt, vooral vanaf de zomer. De nesten worden echter vaak aangetroffen in hoge boomtoppen. Door de vaak hoge locatie van deze nesten, zal het vergif door middel van een verlengbare stok in het nest gespoten moeten worden. In vele gevallen hangt het nest te hoog om na de verdelging de restanten op te ruimen. De enige manier is dan te wachten tot het nest vanzelf uit de boom valt. Om het schadelijk effect van Permas-D op de omgeving te beperken wordt dan aan de bewoner gevraagd om de restanten van het nest zelf op te ruimen na een verdelging.
Kaart van België op datum van juni 2019, als timelaps video te zien op www.vespawatch.be
groen: melding van een Aziatisch hoornaarsnest
oranje: melding van een individu van de Aziatische hoornaar
Vespa-watch
Om de Aziatische hoornaar een stapje voor te zijn, wordt de soort in België gemonitord. Via het burgerwetenschappelijk project Vespa-Watch, dat in 2018 van start ging, wordt ook de hulp van burgers ingeroepen. Het brengt imkers, natuurliefhebbers en burgers samen in de strijd tegen deze exoot. Als we met z’n allen speuren, dan lukt het misschien om de soort onder controle te houden. Helpen is eenvoudig: signaleer elke waarneming van een Aziatische hoornaar of een nest in jouw buurt via de website van Vespa-Watch (www.vespawatch.be). Vergezel de melding van een bewijsfoto en geef zoveel mogelijk informatie op, zodat kan nagegaan worden of het met zekerheid om de exoot gaat en men dus snel tot neutralisatie van het nest moet overgaan. Als dit effectief het geval is, wordt een speciale verdelgingseenheid ingeschakeld om het nest op te zoeken en/of te doden. Een nest dat je meldt op het Vespa-Watch portaal, wordt na validatie onmiddellijk doorgezonden naar een lokale bestrijdingsfirma. Zo is de tijd die verstrijkt tussen het ontdekken van een nest en de neutralisatie van de hoornaarskolonie minimaal. Op de website vind je ‘tips & tricks’ om te zoeken naar nesten.
Samengevat
Aan de hand van deze basiskenmerken kan je makkelijk wespen van bijen en hommels onderscheiden:
Auteurs |
Valérie Villers en Karel Schoonvaere
|
Redactie |
dr. Ellen Danneels |
Nazicht wetenschap en taal
|
prof. Octaaf Van Laere, Dries Laget |
Foto's |
Henk Wallays, Gert Arijs, Karel Schoonvaere, Dries Laget, Dylan Elen, Hans De Blauwe, Bart Minnebo, Misjel Decleer, Jos Van Kerckhoven, Roland De Jonghe, Christine Devillers, Patrick Debeuf, Warre-SG, Bildagentur Zoonar GmbH, Rudy Claeys, Louis Vanham, Martin Gabel |
Lay-out |
dr. Ellen Danneels |
Verder ondersteuning
|
Bernadette Rotthier |
Coördinatie |
prof. Dirk de Graaf |
Verantwoordelijke uitgever
|
Honeybee Valley |
Digitale versie
|
download pdf |