Menu

Do It

Praktische informatie voor de praktiserende imker

Aangifteplichtige bijenziekten

De handel in bijen en bijenproducten was initieel een lokaal gebeuren binnen een dorp of tussen naburige dorpen. Dit bleef hoofdzakelijk zo tot de jaren ’60-’70. Daarna werden bijen en bijenproducten over langere afstanden getransporteerd wat de laatste decennia zeer sterk is toegenomen. Dit betekent dat ook bijenziekten de wereld kunnen rondgaan waardoor de Europese Unie en de Wereldhandelsorganisatie (WTO – World Trade Organisation) afspraken maakten om dat risico tot een minimum te beperken. Beide hebben een bepalende rol gespeeld in de manier waarop in België de officiële bijenziektenbestrijding georganiseerd wordt. In eerste instantie werden bestrijdingsprogramma’s opgesteld waarbij men streefde naar een hoge gezondheidsstatus van de dieren. Deze programma’s hadden tot doel belangrijke dierenziekten uit te roeien. Naast het economische aspect werd ook de voedselveiligheid en het dierenwelzijn een belangrijke motivatie om dierenziekten te bestrijden. Niet enkel binnen de EU maar ook op wereldniveau werden afspraken gemaakt in verband met de handel in levende dieren en hun producten. Deze afspraken werden neergeschreven in de SPS-overeenkomst (Sanitary and Phytosanitary) en werden ondertekend door meer dan 130 landen die lid zijn van de WTO. De lijst van wettelijk bestreden en aangifteplichtige bijenziekten wordt opgesteld door het OIE (Office International des Epizooties). Vooraleer een ziekte opgenomen wordt in deze lijst moet ze aan een aantal criteria voldoen. Samengevat komt het erop neer dat de ziekten in de lijst de potentie hebben om zich internationaal te verspreiden en zich snel te ontwikkelen wanneer ze in een gevoelige of ziektenvrije bijenpopulatie binnengebracht worden. Naast de hoge potentie om zich snel te verspreiden, is het zoönotisch karakter van de ziekte (indien de infectie kan overgaan op de mens en ernstige ziektesymptomen veroorzaken) of de overdraagbaarheid op dieren ook een belangrijk criterium om opgenomen te worden in de lijst.
Voor de bijenziekten waarvoor België het ziektenvrije statuut heeft (de tropilaelapsmijt en de kleine bijenkastkever) vormen strenge controles aan de buitengrenzen de basis van de officiële bijenziektenbestrijding. Op die manier tracht men de ziekten buiten te houden. Echter, deze grenscontroles kunnen dan wel correct uitgevoerd worden, ze zijn niet waterdicht. Er bestaat steeds een kans dat een geïnfecteerd lot door de mazen van het net glipt. Ook illegale transporten vormen een belangrijke bedreiging voor het binnenbrengen van deze ziekten. Daarom is het belangrijk dat wanneer een ziekte toch in België opduikt, deze vlug gedetecteerd en geëlimineerd wordt, nog vóór ze zich in de binnenlandse bijenpopulaties kan verspreiden. Hier ligt een cruciale rol weggelegd voor de imker. Bij de minste onraad moet hij onverwijld de overheidsdiensten verwittigen en enkel een drastisch ingrijpen kan beletten dat de ziekte zich verder verspreidt. Het spreekt voor zich dat hoe langer de imker wacht om een verdacht geval te rapporteren, hoe groter de kans is dat de ziekte zich naar andere kasten en naar naburige bijenstanden verspreidt. Het is daarom belangrijk dat de imker niet alleen de ziekten kent, maar deze ook herkent. Deze brochure tracht hiervoor de nodige informatie te verschaffen en mee te geven hoe het ganse proces van vermoeden van ziekte tot en met de effectieve opruiming van het bijenvolk of de sanering ervan wordt uitgevoerd.

Wettelijk kader

Onze honingbijen worden door tal van plagen geteisterd. Om te vermijden dat bijzonder schadelijke bijenziekten en plagen zich verspreiden, of dat nieuwe ziekten in ons land worden ingevoerd, zijn bepaalde ziekten aangifteplichtig. Het gaat om Amerikaans vuilbroed (AVB) (Paenibacillus larvae), Europees vuilbroed (EVB) (Melissococcus plutonius), acariose (Acarapis woodi), de kleine bijenkastkever (KBK) (Aethina tumida) en de tropilaelapsmijt (Tropilaelaps sp.). Deze zijn vermeld in het KB van 3 februari 2014 (zie ref. 1) en vallen onder de toepassing van hoofdstuk III van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987. Elke bijenhouder die nog maar vermoedt dat zijn kolonies aangetast worden of besmet zijn door een aangifteplichtige ziekte, moet hiervan onmiddellijk aangifte doen bij de Lokale Controleeenheid(LCE)(zie ref. 3) van het FAVV waar de bijenstand staat. De LCE stuurt dan de assistent voor de bijenteelt ter plekke. Die neemt monsters en stuurt ze op naar het nationaal referentielaboratorium (NRL) van Sciensano (zie ref. 4) (vroeger CODA, Groeselenberg 99, 1180 Ukkel). Aangezien de staalname in opdracht van het FAVV gebeurt, worden hiervoor geen kosten aan de imker aangerekend. Tot 2014 was varroase eveneens aangifteplichtig. Toen deze ziekte echter alom tegenwoordig bleek te zijn in België, dient de imker deze sinds 2014 niet meer te melden aan het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (FAVV) (zie KB van 18 juni 2014 (zie ref. 2)).

Als een bijenhouder abnormale sterfte bij zijn bijenvolken vaststelt maar de oorzaak niet kan achterhalen, moet hij uit eigen beweging een erkend dierenarts contacteren die dan een onderzoek instelt. De dierenarts kan in het kader van dit onderzoek een monster opsturen naar het NRL (zie artikel 8 van het KB van 7 maart 2007 (zie ref. 5)). In dit geval staat de imker zelf in voor de analysekosten.
Om de aangifteplichtige bijenziekten snel te detecteren en te kunnen uitroeien, is een registratie van alle imkers bij het FAVV uitermate belangrijk. Als de bijenstanden die risico lopen op aantasting door een van deze ziekten niet gekend zijn, wordt de beheersing van de uitbraak heel snel gehypothekeerd. Niet-geregistreerde imkers moeten alle onderzoeken zelf betalen en dit kan aardig oplopen.
De wettelijke invoerbeperkingen zijn de belangrijkste manier om de Europese imker te beschermen tegen de introductie en/of verspreiding van de aangifteplichtige bijenziekten. De EU laat de invoer van kernvolkjes of bijenvolken uit derde landen toe mits tegelijk aan volgende 3 eisen is voldaan:

  • ze zijn afkomstig uit derde landen die voldoen aan de veterinairrechtelijke basisvoorwaarden (voor lijst zie afbeelding hieronder, deel 1 bij Verordening (EU) nr. 206/2010 (zie ref. 6)),
  • de zendingen gaan vergezeld van een gezondheidscertificaat dat in overeenstemming is met het model en voldoen aan de in dat model genoemde garanties,
  • de zendingen bevatten per koninginnenkast niet meer dan één koningin met maximaal twintig voedsters.

Er zijn uitzonderingen van specifieke gebieden binnen deze derde landen mogelijk. Die zijn vermeld in Verordening (EU) nr. 206/2010.

Derde Landen Die Voldoen Aan De Veterinairrechtelijke Basisvoorwaarden

Amerikaans Vuilbroed

Image0010

Paenibacillus larvae is een gram-positieve staafvormige bacterie. Na gramkleuring zijn de bacteriën als staafjes te zien onder de microscoop

Verwekker
Amerikaans vuilbroed is een broedziekte bij bijen die wordt overgebracht door een sporenvormende bacterie, Paenibacillus larvae. De sporen kunnen zelfs in extreme omstandigheden (droogte en koude) gedurende tientallen jaren overleven. Jonge larven (tot 24 uren oud) zijn het gevoeligst voor de ziekte en nemen de sporen via hun voedsel op. Een tiental sporen bij een eendagslarve is voldoende om een AVB-infectie te veroorzaken. Hoe jonger de larve, hoe vatbaarder en hoe minder sporen er nodig zijn om de ziekte te verwekken. Eenmaal in het darmkanaal ontkiemen deze opnieuw tot bacteriën en breken ze door de darmwand heen om zich te voeden met de hemolymfe. Nadat het celdeksel op de larve werd dichtgemaakt, begint de bacterie zich zeer snel te vermenigvuldigen. Dit leidt onvermijdelijk tot de dood van de larve of pop die snel opdroogt tot een schubje dat aan de celwand blijft hangen. Hierin worden opnieuw miljoenen sporen gevormd. De bijen die de resten opruimen, raken op die manier ook besmet en kunnen zo de ziekte verspreiden in het bijenvolk. Geïnfecteerd broed sterft meestal in het pre-pupale of pupale stadium. Oudere larven worden alleen aangetast bij een vrij hoge infectiedruk. Volwassen bijen worden helemaal niet aangetast, maar geven de ziekteverwekker wel door. Amerikaans vuilbroed kan de productiviteit gevoelig doen dalen en het bijenvolk doen wegkwijnen. Dit kan zeer traag in een periode van meerdere maanden gebeuren of zeer snel, afhankelijk van het aantal sporen in de kast. Hoe meer AVB-sporen bij de initiële infectie, hoe sneller de kolonie sterft. De ziekte is niet stressgerelateerd en kan zowel sterke als zwakke bijenvolken het ganse jaar door treffen.

Symptomen en verspreiding
De volgende symptomen kunnen wijzen op AVB:

  • broed met gesloten cellen, open cellen en cellen met resten van aangetaste larven (zie afbeelding A)
  • cellen met ingezonken celdeksel
  • openingen in een aantal celdeksels, onregelmatige perforaties en vaak aan de rand van het celdekseltje
  • celdeksels zijn donkerder van kleur dan normaal
  • gronderige leemachtige geur
  • inhoud van aangetaste cellen is dradentrekkend en stroperig (zie afbeelding B)
  • bij een zeer ernstige infectie zijn gedroogde, harde schubjes op de celbodem zichtbaar (zie afbeelding C)
  • verharde popschalen waarvan de tong uit de kop steekt

Besmetting via de sporen kan gebeuren bij:

  • het voeren van besmette honing of besmet stuifmeel
  • het binnenbrengen van vreemde bijen
  • gebruik van tweedehands materiaal of besmet materiaal
  • het zwermen (zeer laag risico, maar niet onbestaande)

Volwassen bijen zijn niet met AVB besmet, maar zijn enkel drager van de sporen. Dit betekent dat zij de sporen overbrengen door hun poetsgedrag en tijdens het voeden van de larven, maar dat zij zelf niet voor vermenigvuldiging van de bacteriën zorgen. Na roverij bij een ziek volk kan een gezonde bijenpopulatie besmet geraken. De ziekte AVB zelf is niet zeer besmettelijk, maar bacteriële sporen kunnen makkelijk tussen bijenvolken en bijenstanden verspreid worden door imkerspraktijken zoals het gebruiken van gecontamineerd imkersgereedschap of het verhuizen van besmette ramen.

Europees Vuilbroed

Image0012

Melissococcus plutonius is een gram-positieve cocvormige bacterie. Na gramkleuring zijn de bacteriën als bolletjes te zien onder de microscoop.

Verwekker

Europees vuilbroed is een bijenziekte die wordt veroorzaakt door Melissococcus plutonius, een niet-sporenvormende bacterie. Alleen jonge larven (tot 2 dagen) zijn er gevoelig voor. Zij worden dan ook zeer snel ziek na het eten van gecontamineerd voedsel, of door overdracht van besmette voedsterbijen. De bacterie vermenigvuldigt zich in de darm van de larve en gaat er het voedsel opnemen. Hierdoor sterft de larve door verhongering, meestal nog voordat de cel verzegeld wordt. De bruine of gele larven zitten omhoog opgekruld in de cellen en zien er uit alsof ze in de cel ‘gesmolten’ zijn. Hierna drogen de dode larven langzaam uit tot een rubberachtig schubje dat los aan de wand van de cel blijft hangen. Poetsende bijen raken besmet tijdens hun poging de dode larven te verwijderen en besmetten andere larven tijdens het voeden. Soms overleven geïnfecteerde larven de infectie en verspreiden ze de bacteriën verder als volwassen bij door bacteriën die in hun uitwerpselen aanwezig blijven.
Als de ziekte de bijenkolonie verzwakt, wordt het volk meer vatbaar voor roverij. Rovende bijen die in contact komen met de EVB-bacterie zijn vectoren (dragers) van de ziekte naar rovende bijenkolonies. Bij een ernstige besmetting sterft de kolonie. EVB is enorm besmettelijk en kan voor vele jaren nasluimeren in honing, was en imkersgereedschap.
Geïnfecteerde larven kunnen versneld afsterven door secundaire besmetting met een vaak voorkomende bacterie, nl. Paenibacillus alvei. Deze infectie kan mogelijk voor een langere draadvorming zorgen bij de lucifertest en zo grotere gelijkenissen vertonen met een AVB-infectie. In het algemeen gaat een EVB-infectie broed doden vóórdat de cel gedicht wordt en de textuur van de gedroogde schubjes in de cellen zorgt meestal voor een duidelijke differentiatie tussen beide bacteriële ziektebeelden.

Symptomen en verspreiding

Bijenvolken kunnen geïnfecteerd zijn met de EVBbacterie zonder duidelijke symptomen te vertonen. Een uitbraak van EVB kan echter gebeuren als het volk in stress verkeert, zoals bij bepaalde klimatologische condities als koud en vochtig weer, of bij slechte voedingsomstandigheden. Een andere stressor kan de verhouding haalbijen en voedsterbijen zijn die in het voorjaar naar een grotere hoeveelheid haalbijen overhelt. Minder bijen die de ontwikkelende larven kunnen voeden, brengt soms in het voorjaar een zekere stress op het volk waardoor EVB-symptomen kunnen opduiken. Als de ratio (verhouding) voedsterbijen en ontwikkelende larven terug stabiliseert, kunnen de symptomen verdwijnen.
De volgende symptomen kunnen wijzen op EVB:

  • gevlekt broedpatroon (gelijkaardig aan broedpatroon van AVB infectie, zie afbeelding A)
  • larven worden geel- of bruinachtig van kleur (zie afbeelding D)
  • in de lucifertest trekt de inhoud van aangetaste cellen zich tot korte draden (zie afbeelding E)
  • dode larven verdrogen tot makkelijk te verwijderen schubjes (zie afbeelding D)
  • min of meer uitgesproken rottingsgeur of azijngeur

EVB-symptomen kunnen het ganse jaar voorkomen, met een verhoogde kans tijdens het vroege voorjaar.
De verspreiding van EVB kan gebeuren door:

  • bijen die de cellen poetsen
  • het binnenbrengen van vreemde bijen
  • gebruik van tweedehands materiaal of besmet materiaal

Acariose

Verwekker

Acariose is een bijenziekte die wordt veroorzaakt door Acarapis woodi of de tracheeënmijt. De mijt is een inwendige parasiet die voorkomt in het ademhalingsstelsel van de bij. Vrouwelijke mijten migreren tussen adulte bijen kort nadat deze uit hun broedcel zijn gekropen. In het borststuk of de thorax hebben honingbijen 3 paar ademhalingsopeningen (stigmata) waar de ademhalingsbuizen of tracheeën uitmonden. De ademhalingsopening van de eerste thoraxtrachee kan de eerste 6 dagen niet afgesloten worden met stijve haren, in tegenstelling tot de andere ademhalingsopeningen die wel afgesloten worden. De mijt kruipt langs deze weg naar binnen en blijft daar voor de rest van haar leven of totdat de gastheer bij sterft. Bijen die nog geen 10 dagen oud zijn, zijn het meest ontvankelijk. De vrouwelijke tracheeënmijt legt na 3 à 4 dagen 5 tot 7 eitjes die praktisch even groot zijn als de mijt zelf (zie afbeeldingen van verschillende stadia hieronder). Daarna legt ze bijna iedere dag 1 eitje tot het einde van haar leven. Zo kan ze tot 21 nakomelingen voortbrengen. Binnen de 11 tot 15 dagen zijn de nakomelingen volwassen waarna ze in de tracheeën paren. Hierna verlaten de bevruchte vrouwelijke mijten de bij langs de uitwendige opening in het borststuk om een nieuwe bij te infecteren. Ze doet dit door naar de top van een thoraxhaar te klimmen en over te stappen op een langskomende bij. Mijten kunnen slechts enkele uren overleven tijdens deze overgangsperiode van de ene bij naar de andere. De mijten voeden zich met de hemolymfe van de bij door gaatjes in de wand van de luchtbuis te prikken. Uit de aanprikgaatjes komt hemolymfe in de trachee. Via deze gaatjes kunnen ook micro-organismen de hemolymfe binnendringen. Na 2 tot 3 generaties van mijten kan de trachee verstopt raken door kleefstof, hemolymfe, vervellingsresten, mijten en hun uitwerpselen. Hierdoor wordt de zuurstofvoorziening geblokkeerd. De geïnfecteerde bij kan moeilijker ademhalen en de vliegspieren krijgen minder lucht toebedeeld. De bijen raken verzwakt, kunnen niet goed werken en hebben een sterk ingekorte levensduur. Doordat zieke bijen niet goed meer kunnen vliegen, vallen ze op de grond voor de kast. Ze ‘krabbelen’ wat rond, waardoor acariose ook de ‘krabbelziekte’ wordt genoemd.

Als er naast de besmetting met de tracheeënmijt nog andere stressoren (stress veroorzakende factoren) aanwezig zijn, kan dit leiden tot de sterfte van het volk. Een tracheeënmijt-infestatie (besmetting) blijft aanwezig, maar heeft een grotere impact in de winter en het vroege voorjaar. Dit komt doordat bijen dichter bij elkaar zitten en de mijten dus makkelijker kunnen transfereren (overlopen) van de ene bij naar de andere. Bij veel vliegactiviteit is de kans op overstappen op een andere bij klein. Bij een constant aanbod van nectar en stuifmeel kan het besmettingspercentage erg laag worden. Bij drachtpauzes tijdens het actieve seizoen loopt het besmettingspercentage op. Bovendien blijft door de snelle groei van het bijenvolk, de groei van de mijtenpopulatie in de zomer achter op die van de bijen.

Verschillende Stadia Acariose

Symptomen en verspreiding

Er zijn geen duidelijke symptomen van acariose die zichtbaar zijn met het blote oog wat hun detectie bijzonder moeilijk maakt. De besmetting wordt pas in een gevorderd stadium zichtbaar, doorgaans vroeg in de lente. De volgende symptomen kunnen wijzen op acariose:

  • bijen die krabbelen en waggelen
  • bijen die zich vastklampen aan grassprietjes of zich voortslepen
  • bijen die in de kast verhongeren i.p.v. te foerageren
  • moeilijk vliegen, typische K-vleugelstand

Deze symptomen zijn niet altijd aanwezig bij een acarioseinfestatie, waardoor een diagnostische test noodzakelijk blijft. De besmetting verspreidt zich via direct contact tussen volwassen bijen, zoals trofallaxis (het doorgeven van voedsel of feromonen aan elkaar). Via roverij of zwermen kunnen andere bijenvolken geïnfecteerd worden. De imker kan de ziekte ook overbrengen naar  andere bijenvolken of bijenstanden door geïnfecteerde volken te verhuizen. Mijten kunnen lange afstanden overbruggen door mee te liften met geïnfecteerde bijen op kledij, imkersgereedschap of voertuigen.

Tropilaelaps sp.

Verwekker

Tropilaelaps sp. is een mijt die bijen uitwendig parasiteert. Ze komt oorspronkelijk uit Azië en parasiteert er het broed van de lokale bijen zoals Apis dorsata. Tot het geslacht Tropilaelaps behoren echter twee soorten die bij onze bijen ziekten verwekken: Tropilaelaps clareae en T. koenigerum. Ze parasiteren de larven en poppen en worden soms aangetroffen op volwassen bijen.
De volwassen tropilaelapsmijt heeft 4 paar poten. Het eerste paar poten is omhoog gericht en lijkt op antennes (zie afbeeldingen hieronder). Het lichaam lijkt niet gesegmenteerd te zijn en te bestaan uit 1 geheel (geen onderscheid tussen kop, borststuk en achterlijf). Met zijn 1 mm x 0,5 mm valt de mijt met het blote oog te zien, doch ze is kleiner (ongeveer 1/3) dan de varroamijt (zie figuur hiernaast, tropilaelapsmijt bovenaan en varroamijt onderaan op bijenpop). De tropilaelapsmijt heeft tevens een licht roodbruine lichaamskleur. Ze onderscheidt zich van de varroamijt doordat haar achterlijf langer is dan breed en doordat ze zich sneller over de broedramen kan verplaatsen. De tropilaelapsmijten vermenigvuldigen zich, net zoals de varroamijten, in het broed. De lengte van de levenscyclus is echter veel korter, namelijk 1 week van ei tot adult, waardoor ze zich veel sneller kunnen voortplanten dan de varroamijt. Dit betekent dat in uitzonderlijke gevallen, 25 keer meer tropilaelapsmijten in een bijenvolk kunnen aanwezig zijn dan varroamijten.
Volwassen tropilaelapsmijten leggen hun eieren op de bijenlarven in de broedcellen (meestal 3 tot 4 eitjes per broedcel) rond het moment dat deze broedcel gesloten zal worden. De larven voeden zich met hemolymfe van de bijenlarven. Meestal komen 2 à 3 mijten uit de cel als de bij uit de cel kruipt.
De mijten kunnen zich niet voeden op volwassen bijen doordat ze niet in staat zijn om hun pantser te doorboren. Dit heeft tot gevolg dat ze niet langer dan 9 dagen kunnen overleven zonder broed. Hierdoor gaat de meerderheid van de adulte mijten binnen de 2 dagen na het uitsluipen paren en een nieuwe broedcel binnendringen om opnieuw eitjes te leggen.

Tropilaelapsmijt

Bovenzijde (links) en onderzijde (rechts)

Symptomen en verspreiding

In bijenvolken met een groot aantal tropilaelapsmijten is de schade gelijkaardig aan die van bijenvolken die zwaar besmet zijn met varroamijten. Ze veroorzaken misvormde poppen en adulte bijen en kunnen virussen verspreiden die de kolonie verder verzwakken. Uiteindelijk kan het volk instorten en mogelijk de kast verlaten. Het volk kan reeds binnen het jaar na de eerste infestatie met de mijt ten onder gaan. De symptomen zijn de volgende:

  • misvormingen aan vleugels en poten
  • vervormd achterlijf, celdeksels met kleine gaten
  • onregelmatig broed waarin de sterfte kan oplopen tot 50%
  • rondkruipende bijen ter hoogte van het vlieggat

Tropilaelapsmijten zijn zeer mobiel en kunnen zich makkelijk verspreiden in het volk vooral afhankelijk van de hoeveelheid broed. De verspreiding tussen kolonies gebeurt op de volwassen bijen (foretische fase) via het natuurlijke proces van vervliegen, roverij en zwermen. De mijten worden ook verspreid door het verhangen van besmette broedramen of het verplaatsen van bijen tijdens de kastcontrole. De belangrijkste en snelste manier van verspreiding gebeurt door het verplaatsen van besmette kolonies naar andere gebieden (reizen met bijen). Het is dan ook van wezenlijk belang om de gezondheid van de bijen te controleren vooraleer ze te verplaatsen.

Hbv 20180702 2894 Bewerkt

Kleine bijenkastkever

Verwekker

De kleine bijenkastkever (KBK) (zie afbeelding hieronder) komt oorspronkelijk uit Afrikaanse landen ten zuiden van de Sahara. Daar vormt ze echter geen grote bedreiging voor de bijenpopulaties. In tegenstelling tot andere plaagsoorten van de honingbij, wordt de kleine bijenkastkever voornamelijk aangetrokken tot actieve volken door de aanwezigheid van grote hoeveelheden voedsel. Naast de schade die de larven veroorzaken, dragen ze ook een gistsoort (Kodamaea ohmeri) die de honing contamineert. Hierdoor begint deze te fermenteren wat bij een ernstige besmetting van het volk leidt tot een ‘slijmerige’ kolonie wat snel in de sterfte van het volk resulteert.

De ontwikkeling van de KBK hangt voornamelijk af van vochtigheid, temperatuur en voedselaanbod. Hierdoor komt ze vooral voor in warme en vochtige regio’s. Toch wordt ze meer en meer in meer noordelijke gebieden teruggevonden. Afhankelijk van de levensomstandigheden kan Aethina tumida 1 tot 6 generaties per jaar voortbrengen. De levenscyclus neemt ongeveer 3 tot 12 weken in beslag en wordt hieronder weergegeven.

Symptomen en verspreiding

In de aangetaste kolonies kunnen de kevers zich in zeer grote aantallen vermenigvuldigen. De larven zijn echte omnivoren en vreten het broed, de honing en de pollen. Ze maken de raten kapot en door hun excrementen zal de honing gisten en bederven. Bij een ernstige ongecontroleerde aantasting, zal het volk uiteindelijk ten onder gaan of gedwongen worden tot nestontruiming. Volgende symptomen kunnen genoteerd worden:

  • aangetaste, door de bijen verlaten ramen, met tunnels in de raten (door de larven uitgevreten gangen)
  • broedvernietiging, opgevreten broed door de larven
  • sterke geur van gistende honing (door de gist K. ohmeri) en wijziging van de honingkleur

De imker draagt een groot deel in de verantwoordelijkheid van de verspreiding van de KBK. Het verplaatsen van bijenkasten, honingramen, pollen of wasdekseltjes is voldoende om de infestatie sterk uit te breiden. De kevers zijn ook een plaag van opgeslagen wasraten en rompen. De verschillende mogelijkheden van verspreiding zijn de volgende:

  • uitwisseling van honing- en andere raten of gebruikt imkersmateriaal
  • transport van pakketbijen of volledige kolonies
  • zwermen
  • grondverplaatsingen
  • vluchten van volwassen exemplaren over afstanden van soms meer dan 10 km
  • alternatieve gastheren (zoals hommels)
  1. Ei: Het bevruchte wijfje kan gemiddeld 1.000 tot 2.000 eitjes leggen tijdens haar leven. In kieren en spleten van het houtwerk of in verzegelde broedcellen legt ze groepjes van 10 tot 30 eitjes. Deze witte eitjes zijn ongeveer 2/3 van de grootte van honingbij-eitjes. In gemiddeld 1 tot 6 dagen vormt het eitje zich om tot larve.
  2. Larve: De larve is de meest schadelijke fase voor de kolonie wanneer die in de bijenkast voorkomt. Ze graaft zich onmiddellijk in in de was en voedt zich met de bijeneitjes, pollen en honing. De larve groeit tot ongeveer 1 cm lengte, is roomwit en kan op het eerste gezicht lijken op de larven van de wasmot (Galleria mellonella) (zie afbeelding met tabel). Na 6 tot 14 dagen voeden, gaat de larve op zoek naar een goede plaats om te verpoppen. Hiervoor kan ze zich tot 200 m buiten de bijenkolonie verplaatsen. Op dit moment is de larve meest kwetsbaar voor predatie door mieren of vogels. Als de larve geen goede bodem vindt om te verpoppen, kan ze haar ontwikkeling pauzeren totdat er zich een geschikt moment met de goede condities voordoet.
  3. Pop: De larve graaft zich 5 tot 20 cm onder de grond in, in volle grond binnen 20 meter afstand buiten de kast, waar ze verpopt. Als de bodem zacht, vochtig en warm (> 10°C) is, neemt het popstadium 2 tot 12 weken in beslag afhankelijk van de omgevingsfactoren. Bij temperaturen onder 10°C, kan de verpopping tot 100 dagen duren. Eens de volwassen kever naar boven is gekropen, vliegt hij naar een honingbijkolonie op zoek naar eten.
  4. Volwassen kever: Bij het uitlopen zijn de kevers licht gekleurd, nadien worden ze bruin tot zwart. Hoofd, thorax en abdomen zijn duidelijk gescheiden (zie afbeelding hierboven). Typisch voor deze kever zijn de kortere schildvleugels (elytra, a) waardoor het laatste stuk van het achterlijf zichtbaar wordt (b). Opvallend zijn de knotsvormige antennes (c). Volwassen kevers zijn 5 tot 7 mm lang en 2,5 - 3,5 mm breed (= 1/3 van de afmeting van een werksterbij). Ze zijn in staat om 10 km ver te vliegen om nieuwe bijenkolonies te infecteren. Ze verkiezen zwakke kolonies in het voorjaar en de zomer, maar sterke kolonies in de herfst door het hogere aantal werksters om hen warm te houden. De adulten kunnen tot 9 dagen overleven zonder voedsel of water en tot 50 dagen op oude raten. Vrouwelijke kevers zijn iets langer en zwaarder dan de mannetjes en komen in groter aantal voor. Na 7 dagen zijn de adulten geslachtsrijp en paren ze binnen het bijenvolk. Ze leven tot 6 maanden van de honing en slagen er zelfs in om gevoederd te worden door de bijen. Met hun antennes laten ze de wachtersbijen hun eten terug opbraken, wat de kevers daarna opeten.

Van Vermoeden Tot Opruiming

Lucifertest

Vermoeden

Voor imkers is het belangrijk zich bewust te zijn van de verschillende symptomen van de aangifteplichtige bijenziekten. Wanneer duidelijke ziektebeelden zichtbaar zijn, is het echter vaak te laat om het volk nog te redden. Voer daarom geregeld gerichte  inspecties uit om een infectie vroegtijdig te ontdekken.

1. Amerikaans of Europees vuilbroed

Bij een vermoeden van AVB of EVB kan je zelf de lucifertest uitvoeren op verdachte broedcellen. Duw het uiteinde van een lucifer tot helemaal in de open broedcel. Haal deze er langzaam uit. Als de getrokken draad een lange fijne donkerbruine draad geeft van 3 tot 5 cm, is deze larve vermoedelijk besmet met AVB (zie afbeelding). Als de getrokken draad relatief kort blijft (meestal niet langer dan 1,5 cm) is deze larve mogelijk besmet met EVB. Dit eenvoudige veldexperiment dient uiteraard bevestigd te worden met een sluitende diagnostische test.

2. Acariose
Bij een acariose-infectie zijn de symptomen niet altijd zichtbaar of typerend voor de ziekte, waardoor een diagnostische test noodzakelijk blijft (zie verder).

3. Tropilaelapsmijt
Detectie van volwassen tropilaelapsmijten is moeilijker dan van varroamijten aangezien slechts 3 tot 4% zich vasthecht aan adulte bijen. Hierdoor heeft de poedersuikermethode of de zeepmethode minder zin om foretische mijten te tellen. Voer regelmatig controle uit van het mul op de bodemplank naar dode mijten, eventueel met een vergrootglas. Je kan ook de wasmethode toepassen: breng het mul in een fijne zeef en spoel overvloedig met stromend water. Dompel het gespoelde mul onder in een 70% ethanol-oplossing en de mijten komen bovendrijven. Tropilaelapsmijten kunnen in verzegeld broed vrij effectief gedetecteerd worden door te ontzegelen. Zoek hiervoor werkster- of darrenbroed uit dat zich minimaal in het roze- ogenstadium bevindt. Zo trek je de poppen minder snel stuk met de ontzegelvork. Steek de tanden van de ontzegelvork onder de wasdeksels, evenwijdig met het
broedoppervlak en hef die in een vloeiende beweging op. De mijten in een vroeg stadium zijn wit van kleur en voeden zich op de poppen. Terwijl ze dit doen, fixeren ze zich met hun voorste paar poten en hun monddelen aan het pantser van de poppen. Volwassen mijten, die donker van kleur zijn, kun je makkelijk opmerken op de bleke larven.

4. Kleine bijenkastkever
Van de KBK is het bijzonder moeilijk om kleine aantallen van kevers, larven of eitjes in de bijenkasten te detecteren. Zoek de kevers in de niet-verlichte delen van de kast en in de scheuren met afval dat niet door de bijen wordt verwijderd. Een hulpmiddel om de kevers makkelijker te vinden, is een gegolfde plastic of kartonnen strip met golfjes van 4 mm doormeter. Plaats deze op de kastbodem. Volwassen kleine bijenkastkevers zullen zich trachten te verschuilen in de tunneltjes.

Aangifte

Bij een vermoeden van een van bovenvermelde bijenziekten, moet de bijenhouder onmiddellijk aangifte doen bij de Lokale Controle Eenheid (LCE) waarvan de bijenstand afhangt of contact opnemen met de assistent voor de bijenteelt.

  • LCE Antwerpen: 03/202 27 11; info.ANT@FAVV.be
  • LCE Oost-Vlaanderen/westelijk gedeelte van Vlaams-Brabant: 09/210 13 00; info.OVB@FAVV.be
  • LCE oostelijk gedeelte van Vlaams-Brabant/Limburg: 016/39 01 11; info.VLI@FAVV.be
  • LCE West-Vlaanderen: 050/30 37 10; info.WVL@FAVV.be

In afwachting van de staalname en het resultaat van de diagnose, kan je best al stappen ondernemen om een verdere verspreiding van de mogelijke besmetting te voorkomen. Reduceer de vliegopening van het bijenvolk zodat slechts 1 bij per keer erdoor kan. Neem de nodige stappen om te voorkomen dat de bijenkast leeggeroofd wordt door andere bijenvolken in de omgeving.

Staalname

Staalname

Van zodra de LCE een aangifte binnenkrijgt, stuurt die een assistent voor de bijenteelt ter plaatse. Als deze bij een controle een ernstig probleem opmerkt, verwittigt hij/zij het FAVV. In een volgend bezoek door de assistent vergezeld door iemand van het FAVV wordt per kast een staal genomen. Om het overdragen van een mogelijke infectie te vermijden, dragen de assistent en de medewerker van het FAVV de nodige beschermkledij zoals overschoenen en een wegwerp-overall. Meestal wordt een dubbel staal genomen dat door de imker in de diepvries wordt bewaard voor eventuele tegen-expertise.

Welke monsters zal de assistent nemen?

  • AVB of EVB: gesloten broed, honing of honingraat
  • Acariose: volwassen krabbelende en waggelende bijen en bijen onder de dekplaat
  • Tropilaelapsmijt: gesloten broed, volwassen bijen, bodemmul of geïsoleerde mijten
  • KBK: verdachte kevers, larven of eieren worden in een verzegelde container gebracht. Deze worden eerst een nacht in de diepvries geplaatst of in 70% ethanol gebracht om te doden.

Voor een volwassen bijenstaal worden bijen afgeschud in een plastic recipiënt (zie afbeelding links bovenaan). Hiervan wordt ongeveer 30 gram in een verzegelde plastic zak gebracht (zie afbeelding rechts bovenaan). Een broedstaal wordt uit een raam gesneden en eveneens in een verzegelde plastic zak gebracht. Alle materiaal (mes, plastic recipiënt, handschoenen en laarzen) worden voor en na de staalname met ethanol gereinigd. Het nummer van het staal wordt ook op de kast genoteerd (zie afbeelding onderaan). De monsters worden naar het Nationaal Referentie Laboratorium (NRL, Sciensano) opgestuurd ter analyse.

Verkeer Van Bijen Binnen De Eu

Diagnose

De volgende verschillende diagnostische testen worden op de aangifteplichtige bijenziekten door het NRL uitgevoerd:

  • AVB en EVB: dissectie, isolatie en identificatie, moleculaire test
  • Acariose: dissectie, microscopie
  • Tropilaelaps sp.: microscopie
  • Aethina tumida (KBK): microscopie

Deze verschillende testen worden verder toegelicht.

Dissectie
In deze stap wordt het weefsel uit de bij gedissecteerd waarin de ziekteverwekker zich moet bevinden. Bij acariose zijn dit de eerste thoracale tracheeën (dichtst bij de kop) die met een pincet uit het borststuk worden verwijderd. Pin hiervoor de bij vast op een blokje piepschuim en verwijder de kop. Breek de eerste borstring weg waar het eerste paar poten aan vast hangt. Bovenop de borstspieren zie je links en rechts een witte dikke buis die vertikaal lopen. Dit zijn de eerste thoracale tracheeën. Deze worden op een draagglas in een druppel water aangebracht en in een volgende diagnostische stap microscopisch onderzocht. In het geval van AVB en EVB wordt ook een dissectie uitgevoerd al lijkt de term hier nogal verwarrend. In deze stap wordt met een wattenstaafje in een aantal verzegelde broedcellen geprikt. Zo worden mogelijks aanwezige bacteriën uit besmette larven ‘gedissecteerd’ en in een buis met steriel water gebracht. Hierna dienen de vuilbroedbacteriën eerst geïsoleerd te worden vooraleer de identificatie kan volgen zie volgende diagnostische stappen).

Microscopie
D.m.v. microscopisch onderzoek wordt nagegaan of het over de betreffende ziekteverwekker gaat. Er wordt gekeken naar specifieke uiterlijke kenmerken zoals bij de kleine bijenkastkever naar de knotsvormige antennes bij volwassen kevers of de stekels op de rug van larven. Als de dieren zelf niet worden teruggevonden, kan in het geval van de tracheeënmijt gezocht worden naar mijt-uitwerpselen of beschadigingen in de tracheeënwand veroorzaakt door voedende mijten.

Isolatie en identificatie
Deze stap wordt enkel uitgevoerd bij diagnose van AVB en EVB. Nadat het wattenstaafje van de larven naar de vloeistof werd  overgebracht (zie dissectie), wordt een deel van deze vloeistof uitgeplaat op een specifieke agarbodem. Aangezien AVB een sporenvormende bacterie is, wordt er op de vloeistof vóór het uitplaten eerst een hitteshock van 10 minuten bij 80°C uitgevoerd. Hierbij worden niet-sporenvormende kiemen afgedood. De agarplaten worden bij 37°C gezet voor enkele dagen om de bacteriën te doen groeien. In het geval van diagnostisch onderzoek naar EVB worden deze agarplaten in een zuurstofarme container geplaatst aangezien Melissococcus een anaërobe bacterie is. Na enkele dagen groeien, kan de identificatie plaatsvinden. De specifieke agarbodem, de hitteshock bij AVB en de anaërobe omgeving hebben reeds de beste groei-omstandigheden gecreeërd voor de vuilbroedbacteriën. Hiernaast kunnen echter ook andere bacteriën opgroeien en de diagnose bemoeilijken. In het geval van AVB worden daarom verdachte bacteriekolonies op de plaat onderworpen aan een catalasetest. Verschillende bacteriekolonies die visueel lijken op AVB-kolonies zijn vaak catalasepositief, terwijl P. larvae catalasenegatief is. In het geval van EVB worden gegroeide kolonies op de plaat onderworpen aan een nigrosine- en/of gramkleuring. Deze testen sluiten gram-negatieve staafvormige bacteriën uit, aangezien M. plutonius een gram-positieve coc is. Als al deze testen wijzen in de richting van AVB of EVB, wordt het staal als verdacht bestempeld. Dit wordt in een beproevingsverslag naar de imker gecommuniceerd. Om definitief te kunnen bewijzen dat het over de betreffende besmetting gaat, dienen de stalen aan een moleculaire test onderworpen te worden.

Moleculaire test
Deze stap wordt enkel uitgevoerd bij diagnose van AVB en EVB. D.m.v. de moleculaire test PCR (polymerase chain reaction) wordt van de verdachte kolonies genetisch bepaald of het respectievelijk over P. larvae of M. plutonius gaat.

Vermijd mogelijke overdracht
Eens het genomen staal positief werd bevonden, dien je bepaalde handelingen te ondernemen om overdracht van de ziekteverwekker naar andere bijenvolken en bijenstanden te vermijden. Reduceer de vliegopening van het bijenvolk zodat slechts 1 bij per keer er door kan. Voorkom dat de bijenkast leeggeroofd wordt door andere bijenvolken in de omgeving. Draag boven je imkerspak een plastic wegwerppak en doe over je schoenen wegwerphoesjes aan. Deze kan je na een bezoek aan je bijenstand weggooien.

Agarbodem met gegroeide P. Larvae-kolonies

Agarbodem met gegroeide P. larvae-kolonies (kleine melkwitte stipjes). De 3 grotere grijzere kolonies zijn andere kiemen die in staat waren om op de plaat te groeien. Ze zijn echter visueel te onderscheiden van de typische AVB-kolonies. Om definitief te bevestigen dat het om P. larvae gaat, dient een moleculaire test uitgevoerd te worden.

Saneren

Als een onderzocht staal positief wordt bevonden, beslist het FAVV of de aangetaste bijenkolonie verdelgd en verbrand moet worden, of dat er saneringsmaatregelen worden opgelegd (zie artikel 13 van het KB van 7 maart 2007⁴). In geval van acariose konden  voorheen kolonies behandeld worden met Folbex groen (met bromopropylaat als actief bestanddeel). Het is echter sinds 1/01/2000 verboden voor gebruik bij voedselproducerende dieren. Sanering na acariose-infectie is dus niet mogelijk. In het geval van een AVB-infectie kan een kunstzwerm worden gemaakt. Dit is enkel zinvol als de besmetting zich in haar beginfase bevindt en het volk voldoende sterk is. Je dient voor deze ingreep voldoende vakkennis te hebben en de medewerking van de verantwoordelijke
instanties is onontbeerlijk. Alle volken van de stand dienen gelijktijdig behandeld te worden. De koningin wordt bij voorkeur enkele dagen voordien opgesloten, zodat er weinig open broed aanwezig is. Bij dergelijke kunstzwerm (ook wel de ‘shook swarm methode’ genoemd) wordt de koningin in een kooitje opgesloten. De bijen worden afgeklopt in een nieuwe ontsmette kast tussen waswafels of
lege ramen met wasstrips (zie figuur a). Deze kunstzwerm dient tussen de 2,5 en de 3 kg bijen te bevatten. De kast wordt opgevuld met waswafels (zie figuur b) of lege ramen met wasstrips en de koningin wordt bevrijd of haar kooitje wordt met suikerdeeg  afgedicht, zodat de bijen haar zelf kunnen bevrijden. Het besmette broed wordt vernietigd. Bij een infectie met de tropilaelapsmijt, kan het volk effectief bestreden worden d.m.v. technieken om het volk broedloos te maken (zie brochure van Honeybee Valley ‘Broedloze fase’). De mijten kunnen zich niet voeden op volwassen bijen en sterven na ongeveer 9 dagen af zonder broed. Hierdoor kan een opruiming van het bijenvolk vermeden worden.

Schutkring Kapelle Op Den Bos 2018


Schutkring

Aangifteplichtige bijenziekten moeten worden ingedijkt, onder meer door een schutkring rond de besmettingshaard op te trekken. Er wordt door het FAVV in samenwerking met de burgemeester een beschermingsgebied met een straal van 3 km rond de uitbraak afgebakend. Bij de KBK wordt er echter een schutkring met een straal van minimum 20 km ingesteld waarbinnen alle bijenstanden worden gecontroleerd. Daarrond wordt nog eens een toezichtsgebied met een straal van 100 km ingesteld waarbinnen verscherpt toezicht geldt. Het is verboden bijen te vervoeren binnen het beschermingsgebied en de andere volken worden onderzocht om eventuele besmettingen te kunnen opsporen. De bijen en het materiaal van de imker mogen het beschermingsgebied niet verlaten. Ingestelde schutkringen en het opheffen ervan worden kenbaar gemaakt op de website van het FAVV⁸. Als er binnen de schutkring geen nieuwe haarden worden gevonden, worden de genomen maatregelen meestal na een maand opgeheven.

Opruiming en desinfectie


Vanaf het moment dat er in het bijenvolk klinische symptomen zichtbaar zijn, is meestal een opruiming noodzakelijk om de besmettingshaard in te dijken. Hiervoor komt een assistent voor de bijenteelt naar de bijenstand die onderstaande stappen zal ondernemen. Deze zal de nodige beschermende wegwerpkledij bij zich hebben (overschoenen, wegwerpimkerspak, -handschoenen) om de infectie bij bezoek aan een volgende bijenstand niet over te brengen.

Afzwavelen

Afdoden

Het doden van het besmette bijenvolk en het verbranden ervan wordt ook ‘stamping out’ genoemd. Voor dag en dauw (of de avond voordien) wordt de bijenkast afgesloten door de vliegopening hermetisch af te dichten. De bijen worden gedood d.m.v. vergassing. Een zwavelstrip wordt aan een lat bevestigd en middenin de kast gehangen, of ze wordt in een blikken doos gehangen en in een lege romp op het volk geplaatst.

Verzamelen

Als het bijenvolk na een halfuurtje is gedood, worden alle ramen en rompen verzameld in hermetisch afsluitbare zakken. Deze worden naar een locatie gebracht waar de verbranding op een veilige manier kan plaatsvinden. Dit is meestal op de brandweerkazerne of in een verbrandingsoven. De kosten hiervan zijn voor de imker.

Verbranden

Vernietigen door verbranding

De zakken met besmette ramen en rompen worden op een hoop geplaatst. Eventueel wordt een deel van de losse ondergrond waar de besmette rompen stonden, meegenomen om mee te verbranden. Ander brandbaar besmet gebruiksmateriaal zoals bijenborstels en dergelijke worden mee verbrand. Bij een infectie met de KBK wordt echter ook de bodem onder en rond de bijenkast afgegraven aangezien hier de poppen kunnen ingegraven zitten. Alle besmette materiaal wordt dan door de brandweer opgebrand en finaal geblust.

Uitdoven

In het geval waarin het FAVV de verdelging van kolonies oplegt, is een vergoeding van € 125 per houten kast of kunststofkast voorzien voor elke imker die geregistreerd is bij het FAVV.




 

Desinfectie

Mogelijk gecontamineerd imkersgereedschap dient zeer grondig gereinigd te worden. Dit kan doorgaans door middel van een soda-oplossing (zie hieronder), behalve in het geval van een besmetting met AVB. Deze ziekteverwekker is een sporenvormende bacterie. Het verwijderen van de gevormde sporen is veel minder evident dan het desinfecteren van materiaal na bijvoorbeeld een EVB-besmetting zonder sporen. Om imkersmateriaal en kasten grondig te reinigen en van sporen te ontdoen, dient met een hypochloriet-bevattend product gereinigd te worden. Natriumhypochloriet is in 3% aanwezig in bleekwater. Gecontamineerd materiaal kan gedesinfecteerd worden van AVB-sporen en andere bacteriën door het 20 minuten in een 0,5% hypochlorietoplossing te laten weken. Heel belangrijk is dat de sporen contact maken met de oplossing, dus vóór de desinfectie dient het materiaal reeds goed gereinigd tezijn door bijvoorbeeld houten kasten af te krabben en af te vlammen met een gasbrander. Kunststofkasten kunnen eerst uitgekookt worden in een 3% soda-oplossing. Een grondige desinfectie is in se haast onmogelijk en het materiaal dat gebruikt werd in geïnfecteerde volken wordt beter niet gebruikt in niet-geïnfecteerde volken.

Honing en pollen uit volken met AVB bevatten sporen en mogen nooit aan andere volken gevoederd worden. Dit geldt trouwens voor alle honing die uit de schutkring afkomstig is. Was afkomstig van besmette volken kan gesmolten worden, maar kan enkel nog gebruikt worden om bijvoorbeeld kaarsen, boenwas en dergelijke te maken. Geoogste honing van besmette volken kan wettelijk gezien probleemloos gegeten worden door de mens. Al is consumptie van honing afkomstig uit zwaar AVB-geïnfecteerde kasten en van gefermenteerde honing uit een KBK- geïnfecteerde kast niet aan te raden.

Reinigen Met Soda Oplossing

De bijenstand opnieuw werkbaar maken doe je best niet alleen.
Na het opruimen of het saneren van bijenvolken, blijft de imker met een enorme taak achter om zijn bijenstand opnieuw veilig voor bijen te maken en ervoor te zorgen dat een mogelijke herbesmetting uitblijft. Tracht hiervoor hulp van collega-imkers in te roepen, aangezien het over een tijdrovende klus gaat. Bij een uitbraak van AVB is de kans reëel dat meerdere imkerijen getroffen zijn. De bundeling van de krachten kan het getroffen leed mogelijk deels verzachten. Er dient een wasdesinfectie- en ontsmettingslijn opgezet te worden. Hiervoor is allerlei materiaal zoals ketels, hogedrukreinigers, beschermkledij en natronloog nodig. Schenk de nodige aandacht aan het transport van het gecontamineerde materiaal van de besmettingshaard naar de saneringsplaats. Denk eraan dat alles binnen de schutkring dient te gebeuren en voorzie het nodige verpakkingsmateriaal, handschoenen en beschermkledij. Deze zijn te vernietigen na gebruik.

Vrijgave schutkring
Na het saneren of de desinfectie wordt opnieuw een staal genomen en geanalyseerd. Als de besmetting kon worden ingedijkt en er geen gevaar meer is voor verdere verspreiding van de ziekte, wordt de ingestelde schutkring terug vrijgegeven. Dit wordt kenbaar gemaakt op de website van het FAVV⁸.

Actuele Toestand

Actuele Toestand

Acariose werd voor het eerst beschreven in 1921. Sinds 2000 werd ze in België niet meer vastgesteld. Dit betekent daarom niet noodzakelijk dat deze mijt niet meer aanwezig is in onze bijenkasten. Het invoeren van uitheemse bijen zonder gezondheidscertificaat houdt risico’s in en de ziekte wordt pas opgemerkt in de lente van het tweede jaar. Het zou perfect kunnen dat de doodsoorzaak van een gestorven bijenvolk wordt geklasseerd onder de verdwijnziekte, maar dat het volk in feite een infectie met acariose had doorgemaakt. Een blijvende waakzaamheid is nog steeds aangewezen.
Zowel de tropilaelapsmijt als de KBK werden in België nog nooit vastgesteld. In 2014 dook deze laatste echter voor het eerst op in Zuid-Italië (zie focus hiernaast), waardoor de kans reëel is dat de kever zich vanuit de aangetaste regio verder zal verspreiden doorheen Europa. Elke verplaatsing van bijen en hommels moet in ieder geval met de nodige voorzichtigheid gebeuren en is aan bepaalde regels onderworpen. De invoer vanuit de aangetaste regio’s in Italië (Calabrië en heel Sicilië) is sindsdien absoluut verboden.
Zowel AVB als EVB worden de laatste jaren sporadisch teruggevonden in België. Van EVB was er laatst in 2017 een haard waarrond een schutkring werd ingesteld. In het jaar 2014 heeft vuilbroed echter hoogtij gevierd: maar liefst 36 haarden van AVB en 3 van EVB. Dit kan onder andere verklaard worden door de Epilobee studie die dat jaar werd uitgevoerd door het FAVV en waarvoor een grote hoeveelheid broedstalen werden onderzocht op aanwezigheid van vuilbroed. In dit Europees onderzoek werd de winter- en seizoenssterfte van de honingbijen onderzocht. Er kan gesteld worden dat vuilbroed soms latent aanwezig is in onze bijenkasten, maar daarom nog geen duidelijke symptomen vertoont die door de imker worden opgemerkt. Wie zoekt, die vindt.

Situatie KBK in Italië en anticipatie in België

De KBK werd voor het eerst teruggevonden in de regio Calabrië in het zuidwesten van Italië op 5 september 2014. Voordien, in 2004, werd A. tumida al eens gedetecteerd in Portugal tijdens een controle van geïmporteerde koninginnen uit Texas (VSA). Alle geïmporteerde materiaal werd vernietigd en de volken waar de koninginnen reeds waren geïntroduceerd werden door verbranding gedood. Door deze genomen maatregelen kon verdere verspreiding van de KBK vermeden worden. In Calabrië echter werden 3 bijenkolonies teruggevonden die zwaar geïnfesteerd waren met zowel volwassen kevers als larven. De 3 volken werden onmiddellijk vernietigd. Een beschermingsgebied werd ingesteld, eerst in Calabrië later ook in Sicilië (zie kaart hieronder), maar de intrede van de KBK in Italië was een feit. In 2016 werden al meer dan 30 haarden van de KBK aangetroffen in het beschermingsgebied. De situatie blijft er dan ook bijzonder ernstig.
De bijenteelt is sterk ontwikkeld in het zuiden van Italië. Het is een belangrijk gebied voor de exploitatie van bepaalde nectarproducenten (met name citrusvruchten, kastanje en eucalyptus). Sommige imkers produceren er zwermen, pakketbijen en koninginnen die naar andere streken in Italië en naar het buitenland worden uitgevoerd. Ook het vervoer van fruit of de verplaatsing van occasionele gastheren (zoals hommels) kan bijdragen tot de verspreiding van deze parasiet.
Gezien dit risico is het FAVV gestart met een actieve bewaking van de kever. Er werden 8 risicogebieden bepaald in de nabijheid van internationale havens en luchthavens (risico op insleep van de kever in zendingen bijen, bijenmateriaal, exotisch fruit, groenten, hout, enz.). Per risicogebied werden 3 zogenaamde ‘sentinelbijenstanden’ uitgekozen om van dichtbij op te volgen. Deze bijenstanden worden 3 keer per jaar visueel gecontroleerd op de mogelijke aanwezigheid van de KBK. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van het HealthyBee project van het FAVV om elk van de 200 gecontroleerde bijenstanden te inspecteren op de mogelijke aanwezigheid van de KBK. Elke Belgische bijenstand die door het FAVV geïnspecteerd wordt, wordt eveneens gecontroleerd op aanwezigheid van verdachte kevers. Daarnaast werkt de crisiscel van het FAVV aan een draaiboek met maatregelen om de kever te bestrijden wanneer deze in België zou opduiken. Hierin wordt beschreven wat de verschillende te implementeren bestrijdingsmaatregelen zijn en hoe alle betrokken personen op de hoogte kunnen gehouden worden om zich op een noodsituatie voor te bereiden.

Situatiekbk

Referenties

  1. KB van 3 februari 2014 tot aanwijzing van de dierenziekten die vallen onder de toepassing van hoofdstuk III van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987 en tot regeling van de aangifteplicht
  2. KB van 18 juni 2014 tot wijziging van het KB van 7 maart 2007 betreffendede bestrijding van de besmettelijke ziekten van de bijen
  3. www.favv.be/lce
  4. www.sciensano.be
  5. KB van 7 maart 2007 betreffende de bestrijding van de besmettelijke ziekten van de bijen
  6. Verordening (EU) nr. 206/2010 van de Commissie
  7. Aanvraagformulier gezondheidscertificaat
  8. Informatie over aangifteplichtige bijenziekten op website van het FAVV
  9. Fries I & Camazine S, Implications of horizontal and vertical pathogen transmission for honey bee epidemiology. Apidologie 32(2001) 199-214

Te Onthouden

Beter voorkomen dan genezen
Er zijn een aantal zaken die je als imker preventief kan doen om een besmetting te vermijden. Let op met het binnenbrengen van nieuwe bijen of het gebruiken van tweedehands materiaal. Gebruik geen raten of ramen van onbekende oorsprong op je bijenstand. In het geval van AVB is het bovendien belangrijk de bijen niet te voeden met honing of stuifmeel van onbekende oorsprong. Geef de bijen nooit honing of stuifmeel aangekocht in grootwarenhuizen. Het is goedkoop, maar je hebt geen controle over de herkomst of aanwezige ziekteverwekkers.

Beperk het contact met andere bijenvolken. Wees voorzichtig met ‘het in huis nemen’ van een onbekende zwerm. Deze dragen gemiddeld minder ziekteverwekkers met zich mee vanuit het besmette volk, wat echter niet betekent dat ze pathogeenvrij zijn. Ook al maken sommige pathogenen enkel het broed ziek (zoals AVB), toch kunnen zij via adulte bijen overgedragen worden⁹. Leef de opgestelde invoerprocedures nauwgezet na⁸.

Ontsmet geregeld je imkersmateriaal. Reinig houten rompen en dergelijke door ze eerst af te branden. Kunststofkasten en ander imkersmateriaal zoals kastbeitels krab je best eerst proper. Reinig daarna door te laten weken in een soda-oplossing.

Voer op geregelde tijdstippen gerichte inspecties uit. Wees de symptomen (zie ziektebeelden) van de ziekten indachtig. Tracht vreemd gedrag van de bijen en gebreken in het broed vroegtijdig te herkennen. Om het risico op een vuilbroed besmetting te verminderen, dient de toestand van het broed geregeld gecontroleerd te worden. Dit kan door de lucifertest uit te voeren. Aanwezigheid van de tropilaelapsmijt kan nagegaan worden door verzegeld broed met de ontzegelvork te verwijderen en op zoek te gaan naar de kleine mijten. Detecteer de KBK door gegolfde strips in de kast aan te brengen. In het geval van acariose is de varroabestrijding die wordt toegepast meestal voldoende om de A. woodi mijtziekte te voorkomen.